Wednesday 29 December 2004

Takayama

Vakantie. Na ruim drie gevulde maanden doorgebracht te hebben in de achtbaan Tokyo ben ik er nu even twee weken uit. En na maanden van hoge telefoonrekeningen en eenzame stadswandelingen ben ik weer even samen met mijn vriendin, Liza, wat heel erg fijn is.

Na eerst een week samen in Tokyo doorgebracht te hebben reizen we nu met 'seishun juhachi kippu' (青春十八切符) - goedkope treinkaartjes waarmee je vijf dagen lang onbeperkt van alle boemeltjes en stoptreintjes in het hele land gebruik kunt maken - rond. Momenteel bevinden we ons in Takayama, een prachtig historisch stadje diep in de bergen, ten noorden van Nagoya.



We verblijven in een minshuku, een pension in Japanse stijl. Dat betekent dat we in een kamer met rieten tatami-matten en rijstpapieren schuifdeuren voor de ramen op matrassen op de grond slapen, dat er wanneer we 's avonds in de kamer komen groene thee voor ons klaarstaat, en dat we aan het eind van de dag een heerlijk heet bad nemen, waarna we onze yukata (een soort Japanse badjas) aantrekken. Wanneer we 's ochtends wakker worden, de rijstpapieren deur opzij schuiven en genieten van het uitzicht op de hoge bergen ten oosten van het stadje, ontvouwt zich voor onze ogen een wit, door vrouw Holle te voorschijn getoverd sprookjeslandschap.



De straten van Takayama zijn een genot om doorheen te lopen. De huizen zijn houten kunstwerkjes. Ze zijn veelal gevuld met winkels, die bijzonder fraaie handgemaakte producten verkopen - vooral houtsnijwerk en lakwerk van soms zeer hoge kwaliteit. Daarnaast bevinden zich her en der traditionele sake-brouwerijen en oude koopmanshuizen met fabelachtige houten dakconstructies en fraai gestileerde wanden, versierd met abstracte inkttekeningen.



In een prachtig openluchtmuseum staan boerderijen van honderden jaren oud, die zich oorspronkelijk in het hooggebergte bevonden. De ontzagwekkend hoge en sterke rieten daken van de boerderijen konden vele meters sneeuw dragen. De architectuur is wonderschoon; de traditionele gebruiksvoorwerpen die zijn uitgestald in de huizen fascinerend.

In de vijver zwemt een trotse knobbelzwaan tussen de weerspiegeling van de daken door.



Even verderop staat een megalomaan bouwwerk in de vorm van een reuzentempel. Het bouwwerk draagt een schreeuwend goudkleurig dak, getooid met een grote rode bal. Voor de ingang staan twee torenhoge minaretten, waarop zich een joekel van een davidster en een swastika bevinden - toch een ietwat delicate combinatie, zal ik maar zeggen. Wanneer we er binnengaan worden we welkom geheten door een lange, enigszins gedrogeerd uit zijn ogen kijkende man met een beige legeruniform, en een tweetal mooie dames in kimono die onze naam willen weten. Ieder van hen praat met een zachte zalfstem. Binnen in de tempel bevindt zich een kolossale zaal, waarin vele honderden mensen kunnen zitten (op ons na zijn er op dit moment echter maar twee andere personen). En daar is het grote gouden altaar - de plek waar de Schepper, de heer Su, vereerd wordt. Immers, het was in Takayama waar de aarde geschapen werd - en het is ook Takayama, vanwaar de Nieuwe Tijd van Wereldvrede zich zal verspreiden.

Voor zover het hoofdkwartier van Mahikari, een van de vele nieuwe religies die Japan rijk is.



Het mooiste en opmerkelijkste verschil tussen Tokyo en Takayama zijn de mensen. In Tokyo kun je eenvoudig verdrinken in de anonimiteit zonder door iemand opgemerkt te worden - en als je toch opgemerkt wordt, haalt men zijn schouders erover op. Maar hier kijken mensen elkaar aan. Hier worden we plotseling begroet op straat, hier worden we door onbekenden vriendelijk en nieuwsgierig aangesproken... Mensen vragen ons waar we vandaan komen, wat we doen, wat Nederlanders eten (mijn standaardantwoord is haring - de uitleg over de wijze waarop wij dit dier nuttigen kan altijd op veel verbazing en ontzag rekenen). Gisteren werden wij, terwijl wij langs de weg liepen, plotseling door een picknickend echtpaar uit Nagoya uitgenodigd om met hen mee te eten (het niet beschamen van zulke gastvrijheid is dan ook even belangrijker dan semi-vegetarische principes - zelfs als het rauw varkensvlees betreft). Deze oprechte interesse van veel verschillende mensen is waarlijk een geschenk - zeker als je lange tijd in een stad woont, ben je geneigd de schoonheid en het belang van gastvrijheid een beetje te vergeten.



Aan de rand van het stadje bevinden zich enkele handenvol tempels en heiligdommen op een kluitje, doezelend in de sneeuw. De deuren zijn gesloten, opdat boeddha's en kami het niet koud krijgen. Terwijl we wandelen knispert de sneeuw onder onze voeten en ademen we wolkjes uit.

We weten ons welkom, in het stadje van de mooie daken.



Takayama, dank voor uw warmte.

Monday 27 December 2004

Kerstmis

Het is een paar dagen voor kerstmis. Drie strak in het pak gestoken uitwisselingsstudenten staan in Ueno Park kerstliedjes te zingen. Ofschoon het duidelijk is dat zij niet heel veel tijd gehad hebben om samen te repeteren, en ofschoon de tonen niet altijd even makkelijk gehouden worden, verspreiden zij vol liefde en plezier de vreugdevolle boodschap van het feest dat komen gaat. Moeiteloos wordt 'oh come all ye faithful' (de lezer wellicht meer bekend onder de titel 'komt allen tezamen') afgewisseld met 'winter wonderland'. Helaas kijken de meeste mensen hen aan met een gezicht alsof zij zojuist een kilo natto (weerzinwekkend stinkend braaksel dat door Japanners als voedsel beschouwd wordt) naar binnen hebben gewerkt en vervolgens een met jonge katjes jonglerende Mohammed B. voor zich zien, maar dat mag de pret niet drukken. Zowaar, ze krijgen zelfs fans op zich af (of dat is vanwege hun liedjes, of vanwege de lange, breeduit glimlachende, knappe maar enigszins vals zingende Duitser in hun midden laat ik even in het midden): een dame in een witte jas van nepbont die aangeeft uit Mongolie te komen en van hen wil weten hoe hun zanggroep heet en of ze ook verzoeknummers doen, en een groep van ongeveer tien zestienjarige meisjes in schooluniforms die meeklappen op het ritme van hun liedjes. Natuurlijk blijft de pet die voor hen op de grond ligt verschoond van enige financiele inhoud; maar zij zingen over kerstmis, en zij zijn gelukkig, dus zij malen niet om geld. Bovendien schijnt de zon, ook niet geheel onbelangrijk.



Helaas, de vreugde is van korte duur. Nadat zij eerst de jongleur en de dwarsfluitspeler die verderop hun kunsten op niet onverdienstelijke wijze aan het vertonen waren hebben weggestuurd komen twee boos kijkende, onbeleefd sprekende mannetjes op hen af om hen te sommeren zich als de wiedeweerga uit de voeten te maken. Hun boodschap wordt kracht bijgezet door het donkerblauwe uniform dat ze dragen (van compensatiedrang overlopende mannen van klein formaat die vol trots in hun uniforms in het rond lopen te baltsen en hun verkregen macht proberen bot te vieren op anderen maken bij mij toch altijd weer een gevoel van medelijden los) en hun eveneens donkerblauwe pet, waarvan de klep op semi-fascistische wijze hun ogen verduistert. De beide heren zijn, klaarblijkelijk, agenten. In die hoedanigheid vertegenwoordigen zij het instituut 'staat' en de waarde 'gerechtigheid' - het lijkt erop dat zij van mening zijn dat dit samen dient te gaan met de gezichtsuitdrukking die een normaal mens reserveert voor het moment dat hij op het kleine kamertje met veel inspanning een grote boodschap doet.



Het tegenargument van de uitwisselingsstudenten dat zij nog geen cent verdiend hebben, en dat zij vanaf nu ook niet meer middels een lege pet om geld zullen bedelen, heeft geen effect. Want - ik citeer - 'zingen is verboden'.



Zingen is verboden.



Wie in Japan door een winkelstraat loopt, wordt continu lastig gevallen door verkopers van diverse pluimage die je folders in de hand drukken, met grote megafonen midden op de stoep in je oor staan te schreeuwen, keiharde jingles uitbraken, et cetera. Nagenoeg de gehele publieke ruimte in dit kapitalistische paradijs wordt in beslag genomen door advertenties in vele vormen. Lege beloften voor zoekende consumenten trachten je murw te beuken waar je maar gaat. Openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, de straat - nergens ben je veilig voor de sirenen van de consumptie. De publieke ruimte is praktisch dood.



Maar zingen in het openbaar? Dat is verboden.

Je zou de orde eens kunnen verstoren...



Plezier maken, overdag en midden op straat, niet eens onder invloed van drank (stomdronken lieden mogen zich 's avonds opeens wel misdragen zonder dat iemand daar iets van zegt, maar dan zijn ze onder invloed van de harddrugs die de Japanse maatschappij koest houdt, dus dan wordt het gedoogd), en andere, onbekende mensen bij dit plezier betrekken - nee, dat kan natuurlijk niet geaccepteerd worden...



Tijd om de publieke ruimte te heroveren, om met Naomi Klein te spreken.

Wednesday 15 December 2004

Starbucks Sensei

De meeste van zijn leeftijdsgenoten achter de toonbank herkennen hem direct wanneer hij binnenkomt. Met een hartelijke 'irasshaimase' en een grote glimlach begroeten ze hem, waarna ze hem in ruil voor een klein geldbedrag met liefde een Starbucks Latte (Short Size, Hot), dan wel een Tazo Chai Tea Latte (eveneens Short Size, Hot) bereiden. Dankbaar neemt hij deze in ontvangst, waarna hij het trapje afloopt naar de benedenverdieping en daar aan een houten tafeltje gaat zitten. Hij begroet zijn eerste studente, die reeds lange tijd aanwezig is, doet zijn jas uit, neemt een slok van zijn drankje en haalt een lelijk blauw boek en een elektronisch woordenboekje tevoorschijn.

De les kan beginnen.



Ze heeft prachtige lange zwarte haren, glinsterende ogen en een honingzoete glimlach. Slechts de kraaienpootjes naast haar ogen verraden haar leeftijd. Drie kruisjes heeft ze reeds op haar rug - zoals zijn oma, God hebbe haar ziel, gezegd zou hebben. Japanners zouden haar respectloos een 'christmas cake' noemen (bijzonder smakelijk, maar als kerstmis eenmaal voorbij is wil niemand het meer hebben), daarmee verwijzend naar haar ongehuwde staat.

Maar als ze dan een christmas cake is, dan wel een hele mooie. Verlegen heeft ze haar ogen neergeslagen. Af en toe kijkt ze even op - wanneer ze een vraag niet begrijpt, wanneer ze een fout maakt, of wanneer haar uitspraak gecorrigeerd wordt. De taperecorder naast haar draait maar en draait maar. Zij zwoegt ondertussen op het verschil in uitspraak tussen een L of een R.

Elke week begrijpt ze een beetje meer. En elke week wordt haar glimlach guller.



De volgende studente is nog een beetje ouder, en tevens ongehuwd. Ze studeert Engels, teneinde in Engeland een cursus kleurentherapie te kunnen volgen. In tegenstelling tot de eerste studente houdt ze niet van het lelijke blauwe boek, en bereidt ze de lessen nauwelijks voor. Ze vindt het leuker om te praten dan om oefeningetjes te doen - maar heeft daarbij de tamelijk persistente neiging zelfs de eenvoudigste dingen in het Japans te zeggen. Terwijl ze vertelt over de lezing over de menselijke ziel waar ze geweest is, de aurafoto die ze heeft laten maken of de winkel met therapeutische edelstenen die ze toevallig tegenkwam zijn haar ogen gericht op een onbestemd punt in de ruimte, schuin achter hem. Hij doet ondertussen zijn best haar te helpen datgene wat ze wil zeggen in het Engels te vertalen.

Wanneer ze uitrekent dat hij, volgens een hem onbekende astrologie, een panter is, knikt ze hem bewonderend toe.



De derde studente is slechts een paar jaar ouder dan hij. Ze is werkzaam als tandartsassistente en is afkomstig uit een stad in het noorden. Het is niet ondenkbaar dat er een verband bestaat tussen de wijze waarop ze haar brood verdient en de joekel van een blokjesbeugel die haar gebit vergezelt - en die de uitspraak van de Engelse taal er niet makkelijker op maakt.

De blokjesbeugel verhindert haar er gelukkig niet van met een zekere regelmaat breeduit stralend te lachen. Ofschoon het lelijke blauwe boek niet altijd even enerverend is, danst ze er door heen. Maar het meeste plezier beleeft ze aan het andere boek dat hij meebrengt; een boek waarin de beroemde tekenfilms van Walt Disney in verhaalvorm zijn opgenomen.

Haar Engels gaat met grote sprongen vooruit, terwijl ze hem Pinokkio voorleest.



De laatste studente van vandaag is de enige die getrouwd is - al lijkt het er soms op dat haar man weinig meer is dan een verre meneer die haar verbiedt langer dan een maand naar het buitenland gaan. Aangezien ze niet geinteresseerd is in zaken als blauwe boeken of grammatica bestaat haar les grotendeels uit conversatie, af en toe afgewisseld met de bespreking van door haar uitgekozen teksten. Ze leert Engels ter voorbereiding op een reis naar India, die ze in januari zal maken. Ze zal tijdens deze reis onder meer een bezoek brengen aan een beroemde hindoegoeroe - dan kun je inderdaad niet aankomen met alleen Japans.

Nu en dan dwalen haar gedachten tijdens de les af. Wanneer hij haar dan iets vraagt kijkt ze vanachter haar dikke, troebele brillenglazen op als een hond die uit zijn slaap gewekt is en nog niet zeker weet of hij wel echt wakker is. Maar haar Engels is in een paar maanden tijd erg vooruit gegaan - ofschoon ze in het begin nog niet wist hoe ze in een restaurant eten moet bestellen, spreekt ze nu met hem over de situatie in Kashmir.

De afgelopen maanden heeft ze ontslag genomen bij het architectenkantoor waar ze werkte, om vervolgens part-time te gaan werken als inspecteur bij paardenraces, en als medewerkster van een internethelpdesk. Die laatste baan heeft ze helaas alweer verloren, daar ze er maar niet in slaagde het examen van de internetcursus die ze moest volgen te halen. Momenteel brengt ze het grootste deel van haar tijd door in de plaatselijke mahjonghal, waar ze haar geld vergokt.

Soms lijkt ze eventjes heel eenzaam.

Soms vraagt hij zich af waarom ze geen kinderen heeft.



Na afloop van de lessen loopt hij naar een klein, Indiaas restaurantje dat zich in een smal, met eethuisjes gevuld straatje bevindt. De Indiers in de open keuken herkennen hem als hij binnenkomt en begroeten hem hartelijk - in het Japans, zoals het hoort. De baas van de tent vraagt hem waar zijn vriendinnetje gebleven is, met wie hij daar laatst gegeten heeft. Wanneer hij hem vertelt dat dat niet zijn vriendinnetje was omdat zijn vriendinnetje ver weg is, en dat hij ondertussen niet aan het scharrelen is, werpt de man hem een veelbetekenende grijns toe.

Het eten is verukkelijk. De nan is bezaaid met grote stukken knoflook, de massala gevuld met brokken vis. Op een TV danst een grote groep jongemannen, voor de helft bestaande uit moslims en voor de andere helft uit hindoes, een dans die hem in de verte aan kinderen voor kinderen doet denken. Ondertussen zingen zij een lied dat volgepropt is met een groot aantal salaam aleikums, aangevuld met voor hem ondoorgrondelijke Hindiklanken.



Na de maaltijd gaat Starbucks Sensei naar huis, om te studeren voor de test van de volgende dag.

Nu mag hij zelf weer de student zijn.

Tuesday 14 December 2004

Sinterklaas

Ofschoon enigszins laat, wil ik jullie mijn bijzondere sinterklaaservaringen niet onthouden. Het overkomt je niet elk jaar, dat je de kans hebt sinterklaasavond te vieren in een gezelschap waarin twaalf verschillende nationaliteiten vertegenwoordigd zijn. Maar het was een groot succes.



Aangezien ik de verjaardag van de goedheiligman ook hier niet onopgemerkt voorbij wilde laten gaan, had ik in de weken hieraan voorafgaand mijn vrienden bestookt met telefonische e-mails om hen te overtuigen van het feit dat er niks mooiers bestaat dan een gedicht te schrijven voor iemand die je lief is - zeker als je daarmee boeiende culturele bagage vergaart! Deze e-mails misten hun uitwerking niet: op de dag dat wij lootjes trokken waren wij met niet minder dan 18 personen.



De weken voor Sinterklaas waren gevuld met spanning en voorpret. Bepaalde mensen probeerden wanhopig erachter te komen van wie zij hun geschenk zouden krijgen; er werd flink in het rond gefluisterd en gespeculeerd. Toen mensen hoorden dat ze het gedicht dat ze zouden krijgen hardop moesten voorlezen, werd de spanning en onzekerheid nog groter - wie weet welke wrede woorden ze wel niet over zich heen zouden krijgen! Een Amerikaanse vriend van me (waarmee ik aanstaande zaterdag naar het beroemdste park van Tokyo ga om daar kerstliedjes te zingen, maar dat terzijde) begroette me elke keer dat hij me zag met een niet oninteressante jabbertalkversie van 'zie de maan schijnt door de bomen' - waarop ik natuurlijk enthousiast reageerde door met hem in het Nederlands mee te zingen. Een Franse vriend van me vroeg me om een tamelijk abstract liefdesgedicht voor hem in het Duits te vertalen, opdat de persoon voor wie het gedicht bestemd was het ook zou begrijpen, wat ik graag voor hem deed. De kolossale zak pepernoten die de Sint mij had doen toekomen deelde ik met vrienden en klasgenoten (en natuurlijk met mijn studenten Nederlands; Sinterklaas is ook een erg geschikt thema voor de Nederlandse les).

We waren klaar voor het echte feest!



De avond begon met een maaltijd in de Saizeriya om de hoek; een grote goedkope eetfabriek waar fastfoodachtig semi-Italiaans voedsel geserveerd wordt (een ideale plaats om te eten wanneer je met een grote groep bent, kortom - ofschoon hij natuurlijk niet opkan tegen mijn geliefde Donatello in Leiden). Na afloop van de maaltijd begaven wij ons naar de lounge in de dormitory, waar de Sint reeds de cadeaus en een met kruidnoten gevulde schaal op tafel had gezet.



Aangezien niemand een dobbelsteen bezat mocht degene die als eerste een aas of een joker uit een kaartspel wist te toveren zijn of haar cadeau van de tafel halen en het gedicht voorlezen. Reeds bij de eerste gelukkige, die in een tamelijk ingenieus gedicht beschuldigd werd van tamelijk onethische seksuele praktijken (helaas kreeg hij dit gedicht van dezelfde persoon voor wie hij zelf een prachtig, zij het enigszins abstract, liefdesgedicht had geschreven, dat hij ook nog speciaal voor deze persoon van het Frans naar het Duits had laten vertalen...), was duidelijk dat kosten noch moeite gespaard waren - zowel wat betreft de gedichten (veel mensen hadden erg mooie, soms persoonlijke gedichten geschreven), als de cadeaus. Bontgekleurde rijstcrackers, condooms gevuld met potjes wax, een roze varkentje met een warmwaterkruik in zijn buik, tweedehands literaire klassiekers, exclusieve chocolade... eenieder kreeg wat zijn hartje begeerde.



Voor mij had de Sint een Franstalig gedicht in petto, waarin hij mij op subtiele wijze duidelijk maakte dat mijn negatieve beoordeling van de Franse biersmaak weliswaar niet geheel onterecht was, maar dat Frankrijk en haar bewoners dat toch wel meer dan compenseerden met hun voorliefde voor goede wijn. Dat de Sint zelf ook wel een beetje verstand heeft van goede wijn werd mij wel duidelijk toen ik een aantal dagen later samen met een vriendin (die zelf ook erg gelukkig was met het roze varkentje met een warmwaterkruik in zijn buik dat ze gekregen had) genoot van de uitstekende fles Bordeaux die hij me geschonken had... Merci, Saint Nicolas!



Tot slot wil ik nogmaals mijn hartelijke dank uitspreken voor die andere lieve Sinterklazen die de moeite hadden genomen om voor mij mooie presentjes uit te kiezen (drop, pindakaas, gevulde speculaas en een met nostalgisch poldergemopper gevulde Vrij Nederland, meer heb ik niet nodig om gelukkig te worden) en nog mooiere gedichten te schrijven (vooral die over de inlichtingendienst van de Sint was erg hilarisch; je zou bijna denken dat de Sint kennis heeft genomen van mijn papers over ideologie en het Japanse systeem...). Ook mijn dank aan de Nederlandse en Japanse postdiensten die met een gezamenlijke inspanning ervoor gezorgd hebben dat de pakketjes die de Sint mij had geschonken voor 5 december hun weg naar mijn dormitory konden vinden. Dank u Sinterklaasje!

Thursday 2 December 2004

De ambassade

Ik ben lid van een grote familie. Het is een oude familie, wier stamboom teruggaat tot in de zeventiende eeuw. Het is een deftige en trotse familie, die in de loop der eeuwen vele invloedrijke en iets minder invloedrijke wetenschappers, politici en andere belangrijke figuren heeft grootgebracht. Het is een familie die vrijheid - van het woord, het geschrift en de gedachte - hoog in het vaandel heeft staan. Het is ook een familie die nog wel eens wat al te neerbuigend doet over andere families die iets minder oud en beroemd, maar daarom niet minder succesvol zijn. Hoe het ook zij, het is een familie van internationaal academisch aanzien (ten minste, dat plegen de familieleden te geloven).

Ik ben een student van de Universiteit Leiden. En ik ben er trots op - zoals het hoort.



Leidse familieleden hebben zich verspreid over de gehele planeet. Maar zoals het dankbare kinderen betaamt, verloochenen zij hun afkomst niet. Zo organiseren zij familiedagen, waarop zij elkaar kunnen ontmoeten - zelfs in den vreemde. Als Leidse student had ik afgelopen week de eer uitgenodigd te worden voor een dergelijke familiedag, waarop afgestudeerden van aanzien, onzekere nog-niet-afgestudeerden, en mensen die zich enigszins onwennig tussen het servet en het tafellaken in bewogen samenkwamen voor een goede maaltijd en een interessante lezing.



Wij waren door de ambassadeur en zijn charmante Franse echtgenote uitgenodigd in hun residentie (de ambassadeur is zelf een voornaam lid van de Leidse familie, en nodigt ieder jaar zijn familieleden uit voor deze bijeenkomst). Samen met mijn Leidse neef Wouter, die ook in Tokyo studeert, begaf ik mij naar de ambassade voor deze bijeenkomst. Wij hadden ons voor de gelegenheid strak in het pak gehesen - je komt per slot van rekening niet iedere dag bij een ambassadeur thuis. Tamelijk onzeker waren we over de tijd waarop we geacht werden te verschijnen - betekent 'half zeven' dat je moet zorgen op dat tijdstip aanwezig te zijn, of dat je vanaf dat tijdstip kunt komen binnendruppelen? Uiteindelijk besloten we maar om exact om half zeven het huis te betreden; dan begingen we in elk geval geen al te grote faux pas.



Bij de ingang werden wij verwelkomd door een Japanner in uniform, die ons in het Engels aansprak, wat een vreemde gewaarwording was - ik kan me in elk geval niet herinneren ooit een geuniformeerde Japanner Engels te hebben horen praten. Daarna begaven wij ons richting het huis.

Ofschoon ik nooit in Jakarta geweest ben, laat staan in Batavia, waande ik mij onmiddelijk in die contreien. De residentie was een grote villa, gebouwd in een imposante koloniale mix van neo-stijlen. De negentiende eeuw grijnsde ons reeds vanaf de gevel tegemoet, en dat gevoel werd behoorlijk versterkt toen wij bij de voordeur welkom geheten werden door een opmerkelijk Zuidoost-Aziatisch ogende dame in een zwart-wit serveerstersuniformpje. Wij werden geleid naar een ruime kamer, waarvan de gebroken witte muren en het plafond versierd waren met beschaafde, niet overdadige doch ontegenzeggelijk Victoriaanse ornamenten. Aan het plafond hing een kroonluchter. De ene helft van de ruimte werd in beslag genomen door een grote tafel, de andere helft door enkele tientallen in dezelfde richting geplaatste stoelen, enkele kleinere tafeltjes en een diascherm.



Wij werden van drinken voorzien door een eveneens ietwat Zuidoost-Aziatisch ogende butler (die onze glazen de rest van de avond zodra zij enigszins leeg begonnen te raken weer zou bijvullen). Om ons heen begroetten oude relaties elkaar op rituele wijze. Onder het spreken en begroeten waren her en der de statusverschillen reeds zichtbaar. Oude jongens waren aangevangen met hun gesprekken over krentenbrood. Wij bewogen ons daar schuchter doorheen, trots als een pauw dat we waren uitgenodigd en deel uit mochten maken van deze familie. We spraken met studiegenoten die we reeds kenden, en met enkele andere leden van de vermaarde Leidse familie die we nog niet kenden. Een enkele sympathieke afgestudeerde heer van aanzien vroeg ons wie wij waren en wat wij in Japan kwamen doen.



Daarna volgde de maaltijd. Deze was verrukkelijk. Wij nuttigden haar op de van tempo doeloe overlopende verwarmde veranda met rococozuiltjes, die uitkeek over een fraaie tuin met een idyllisch egaal gazonnetje. Het gesprek ging natuurlijk over de aangekondigde bezuinigingen die ons aller opleiding binnen afzienbare tijd ongenadig hard zullen treffen, waarbij duidelijk werd dat de klachten die men dertig jaar geleden had ten aanzien van deze opleiding nauwelijks verschilden van de klachten van vandaag de dag - voor zover de illusies aangaande verbeteringen in het onderwijs. Ook wel aardig was het feit dat het beleid dat de afgelopen jaren door de opleiding gevoerd is door bepaalde invloedrijke japanologen op ongenadige harde wijze bekritiseerd werd (hun kritiek was volkomen terecht, maar dat terzijde).

Ook dat is de Leidse familie: genieten van het weerzien door weer even lekker samen te mopperen over het gebrek aan daadkracht, visie en kwaliteit in het ouderlijk huis.



Na afloop van de maaltijd konden wij, onder het genot van een kopje koffie en zeer smakelijke, ongetwijfeld peperdure gebakachtige hapjes dessert, luisteren naar de lezing die door een collega van mij van het Japan-Nederland instituut (sprak hij, eenvoudige part-time taaldocent, niet zonder enige trots) gehouden werd. Zij vertelde een vermakelijk verhaal over een achttiende-eeuwse Hollandse zwendelaar, wiens graf zich hier in Japan bevindt. Historisch onderzoek heeft vele opmerkelijke details over dit heerschap naar boven gehaald; zo was hij onder meer verantwoordelijk voor de verplaatsing van een heuse orang oetan van Indie naar Nederland, en een liefhebber van de goede dingen des levens.



Tijdens de lezing zaten wij, de nog-niet- en de nog-maar-net- afgestudeerden, discreet op de achterste stoelen te luisteren. Natuurlijk lachten wij beschaafd wanneer er een grapje werd gemaakt; voor het overige waren wij stil en luisterden wij.

Vooraan zaten de gerespecteerde afgestudeerden, iets luider lachend dan wij. Zij waren het die na afloop van de lezing de vragen stelden.

Ten weerszijden van de spreekster, ten slotte, bevonden zich de twee hooggeachte heren met de meeste invloed en autoriteit op het gebied van de relaties tussen Japan en Nederland. Zij waren gezeten op stoelen die iets luxer waren dan die van de andere aanwezigen, en zij zaten ook net iets meer ontspannen op hun stoel. Zij waren het die tijdens de lezing op gezette tijden de grapjes mochten maken, zij waren het die de spreker soms onderbraken met verbeteringen en (niet altijd geheel ter zake doende) kritische vragen. Zij hadden de regie.



Graag betuig ik bij dezen mijn dankbaarheid voor de gastvrijheid van de ambassadeur en zijn echtgenote.

Graag ook betuig ik mijn dankbaarheid voor een interessant kijkje in de keuken van de grotemensenwereld, en voor een boeiende introductie tot haar sociale rituelen.



Welkom in de familie, Aike!

Saturday 27 November 2004

Terug van weggeweest

Helaas heb ik de afgelopen weken nauwelijks tijd gehad om te schrijven. Maar ik wilde even laten weten dat het nog steeds heel goed met me gaat; dat ik intens geniet en leer van de vele uiteenlopende vragen, antwoorden, beelden en geuren die op mijn pad komen. Ik laat her en der voetafdrukken achter, terwijl mensen en plaatsen voetafdrukken bij mij achterlaten - reden voor grote dankbaarheid.



Ik hoop de komende tijd weer wat meer aan schrijven toe te komen, want er liggen nog enkele ervaringen op de plank die niet kunnen wachten in woorden opnieuw vorm te krijgen. Ik hoop ook binnenkort, in ruil voor een niet gering geldbedrag, mijn laptop weer in zijn oorspronkelijke toestand terug te kunnen krijgen, zodat ik lekker in mijn eigen kamertje onder het genot van mooie muziek kan zitten schrijven.



De afgelopen weken zijn gevuld geweest met vele uren Engelse les in de Starbucks nabij het station van Takadanobaba, gesprekken over Grote Nederlanders en voltooide deelwoorden tijdens de Nederlandse les bij het Japan-Nederland Instituut in Kyobashi, ellenlange rijen Japanse woordjes en archaische grammaticale constructies, van plezier en verwondering dansende filosofiecolleges waarin platonische advertenties, postmoderne deconstructies en boeddhistische geschonken tijd een trialoog aangaan, met zon en vriendschap gevulde dagreizen naar de vertrouwde maar immer imposante tempels van Kamakura en de rustieke heiligdommen, paddenolie en bergtoppen van Tsukuba in het noordoosten, een nieuw geopend karaokeparadijs, Sinterklaasinkopen en -gedichten, iets te veel flessen wijn en onwaarschijnlijk lange slaapinhaalsessies.



Het geheel in vrede.

Thursday 25 November 2004

Ideology - A first exploration

This short paper is an exploration of the concept of ideology and its significance. I wrote it for my political philosophy class.

In this short paper, I will examine some ideas about ideology. I will try to explore some of my own ideas about the nature of the relationship between society and ideologies, and take a look at the ideas of Louis Althusser and others on this topic. I will hereby keep the following questions in mind: What is ideology? What do we need ideologies for – or, if we don’t, why do we create them? What is the importance of the unconsciousness when it comes to the success of ideologies? What is the relationship between the individual and the collective? How do ideologies manage to permeat society? What is the relationship between ideology and totalitarianism? In the end, I will take a brief look at some of the current developments with regard to these issues.

I am well aware of the fact that these are all questions that cannot be answered easily. I therefore focus on exploring these questions, rather than answering them. I will basically use this paper to wander around, explore some of my own ideas, and perhaps connect them to some of the things I studied before.



In order to be able to live together, human beings have always created systems that provide guidance for and conduct the way they manage to do so. These systems construct the shape of the collective, which we usually call society. As a rule, societies are composed of both conscious and unconscious elements. On the one hand, they are shaped by the ideas of certain influential groups or individuals about the way they should look like. On the other hand, though, one of the main features of societies is that they contain an element of unpredictability; they cannot be completely created, since they are always partly shaped by certain influences that cannot be controlled. An important aspect of any human society is the fact that it needs its individual members to share certain beliefs and thoughts with regard to that society. These beliefs serve to legitimize the system, and by doing so provide the system with its raison d’etre. As a rule, people are not conscious of the fact that these beliefs are merely beliefs; in fact, they are powerful because they are usually perceived as self-evident (if perceived at all).

Such a set of beliefs can be called an ideology. Ideologies are usually not fixed beliefs; in stead, since they legitimize constantly changing systems, they themselves change as well. Nonetheless, they are powerful because they are not perceived as changing ideas, but as absolute, factual explications for certain situations. In order for the individual members of a society to participate in and adjust themselves to the system, it is necessary to provide them with an ideology that is not perceived as such (for if it would be perceived as ‘just’ a set of beliefs, it would also be regarded possible to believe other things – a system would then lose its self-evidence, and its necessity). A system, therefore, cannot exist without a commonly shared, unconsciously accepted ideology.



The idea that ideology operates largely through the realm of the unconscious has been explored in-depth by Louis Althusser (1918 – 1990). Althusser was a marxist philosopher who questioned the very concept of ideology. Influenced by the ideas about the human psyche of the psychoanalyst Jacques Lacan (1901 – 1981), he did not simply accept Marx’ notion that ideology is a false understanding of the way the world works. According to Althusser, ideology is what we construct when we enter what Lacan called the ‘symbolic order’ – ‘the social world of linguistic communication, intersubjective relations, knowledge of ideological conventions, and the acceptance of the law’[1] (as a matter of fact, this symbolic order is exactly what I referred to when I was using the word ‘system’ above). Althusser states that ‘ideology represents the imaginary relationship of individuals to their real conditions of existence’[2] – ideology therefore does not necessarily reflect any real situation; it is only the representation of the way the individual interpretes, explains and legitimizes his present situation. Apparently, there is a psychological need for ideologies – they provide the individual with a frame of reference. They are not necessarily false, but they do not reflect any real situation; therefore, whether or not they are true or false is irrelevant – they exist, and that makes their contents (whatever they may be) automatically true in itself. When, for example, an ideology states that the world is flat, that ideology becomes the frame of reference by which everything is interpreted – personal life and society become constructed around this idea, whereas the ‘true’ shape of the world is completely irrelevant, for it influences nor individual lifes, nor society (in fact, from a postmodernist point of view, one could argue that the only thing we can be sure of is of the fact that different, contradicting interpretations exist – whether or not they are true does not concern us; the only things that concern us are the social and psychological implications of these interpretations). Ideologies provide people with certainty about an existence that does not provide any certainty, and thereby replace that very existence. Our beliefs and interpretations become our very being, so to say. To mention just one example: in a society in which we are constantly, through all kinds of means, taught that our existence is based on our role as consumer, we perceive ourselves as such – our happiness becomes dependent on whether or not we can purchase what we are chasing after (of course, in a capitalist consumer society we can never succeed in this, because as soon as we have purchased the object of our desire, it looses its significance as such and is replaced by something else – happiness becomes a constant promise for the future), and our very being consists in this chasing after something, which we have come to see as our natural condition.



Ideologies are more than just powerful frames of reference. As Althusser rightly observes, ‘ideology has a material existence.’[3] By conducting the beliefs and interpretations people have, they inevitably influence the society in which those people live; in this way, ideologies get their concrete shapes. Although different individuals may interprete situations differently according to their own symbolic order, these symbolic orders are to a large degree shaped by the prominent beliefs and myths in a certain society; ideology therefore consists, despite (or perhaps thanks to?) the powerful influence it has on individuals, primarily in the realm of the collective. Ideology in fact is the way the collective manages to remain significant for its individual members, since it makes them adapt to the collective. Ideology, therefore, serves both the collective and the individual. Individuals need a certain kind of existential security; one could argue that perhaps certain beliefs ought not to be questioned, since they prevent people from facing their existential Angst (if too many people in a society would be uncertain about and even afraid of their very existence, that society would probably cease to exist in its present form). We can look at it from a Hobbesian point of view and say that ideology basically is the shape the social contract between the individual and the collective takes; both need it for their existence.



Ideology permeates every level of society. Its material existence, as Althusser would say, can be found virtually everywhere. In a capitalist consumer ideology, for example, everywhere we go we are reminded of the fact that in order to be a full member of society (in order to be really happy, so to say) we have to purchase this or that item (needless to say that these items are primarily ideas: if we buy a certain softdrink, what w really buy is an image[4]). Foucault’s notion of discourse is very useful here. According to Foucault, ‘discourse is generally used to designate the forms of representation, codes, conventions and habits of language that produce specific fields of culturally and historically located meanings.’[5] Ideologies always exist in a discourse; any form of communication within a certain society takes part in this discourse and is influenced by it. As we have seen, this is to a large degree an unconscious process; ideologies are powerful exactly because they are unconsciously accepted as self-evident truths.[6] I want to mention briefly the crucial importance of education and socialization in this. Education can be seen as the introduction of children to the social discourse and its ideology, and even as making the ideology self-evident – that is exactly why education is such a powerful instrument in establishing a certain political ideology.



As I argued, people expect a system and its ideology to take away their existential uncertainties. If, for whatever reason (poverty, a weak government, external threats, economical insecurity, et cetera), a certain system is not able to do so, we usually see totalitarian ideologies taking over. This was, among many others, the case in late 18th century France, in early 20th century Russia and Germany, in late 20th century Iran. Why are such ideologies able to gain large popularity? Because one of the main features of totalitarianism is the fact that it promises people complete, absolute truth (whether or not it actually succeeds in giving people this is another issue…). Especially in an age of uncertainty, this is what many people long for. In situations of experienced threat, whatever shape that threat may have (whether or not the fear is realistic is, of course, irrelevant), personal freedom is usually regarded as something of less importance than security – social security and existential security often come together. In such situations, ideologies that provide absolute truths are much more attractive than pluralistic ideologies that acknowledge other opinions. If a totalitarian ideology manages to convince people of the truths it offers (by a charismatic leader, effective propaganda, et cetera), people throughout history have proved to be willing to change their view in change for security. The danger lies in the way the ‘missionaries’ of totalitarian ideologies successfully manage to abuse the uncertainty and fear of people and manipulate their feelings and beliefs (for example, by creating a sense of urgency – ‘if we don’t act right now, it will be too late!’) to gain power. Eventually, once they succeed in taking over power and establishing a system in which their own ideology is the one and only truth, paradoxically they can only maintain this system by creating even more fear amongst the people – any potential enemy of the system will be get rid of (usually, these ‘enemies’ are more or less randomly picked individuals), and the fear that is consciously created in this way is the only way the totalitarian ideology (which is, after all, a created, ‘artificial’ ideology – as opposed to ideologies that have grown more or less ‘organically’) can be controlled and remain powerful. This has been the case in basically any totalitarian system so far.



It would be interesting to apply some of these ideas on present-day political and sociological developments. For example, it is striking that the fear and uncertainty of individuals that permitted created ideologies like national-socialism, communism and islamism to become powerful is basically the same as the fear that has been permeating American society over the last few years, and that is currently also permeating, to varying degrees, several European countries. People are afraid, they feel a certain threat, and they are willing to give up many of the rights they have achieved (such as personal freedom) in change for security, for a ‘control’ of the threat. This fear is being met whether by, in the case of for example the United States, existing governments that increasingly turn towards totalitarianism, or, in the case of some European countries, by populist opposition movements promising solutions for all kinds of vague social problems, usually by picking a scapegoat and blaming it for these problems (which is also a striking feature of totalitarian ideologies; in case of problems, there is also someone else to blame). Both do the same thing: while promising people to take away their fear, they in fact institutionalize this fear, because that is exactly what gives them their power. The only thing they really take away are individual’s rights – we have seen where this can lead to.



Ideology is, in its basic form, not a necessarily bad thing. I would argue that its social and psychological significance is not only big, but also to a certain degree something desirable, because it provides individuals with a basic structure – a frame of reference that prevents them from their existential fear. This structure may be imaginary, it is in the same time very real, because of this significance.

Nevertheless, because of the fact that to a large degree it operates in the realm of the unconscious, ideology is also potentially dangerous. It can easily be used to legitimize repressive, totalitarian and murderous regimes. Therefore, to prevent us from making the same mistakes as we did in the (recent) past, it is absolutely necessary to become aware of the unconscious, ideological presumptions we all have. Although it may seem threatening, questioning ones basic beliefs can be the best security there is. By doing so, we prevent ourselves from falling in love with the promises of totalitarianism again; we may even become aware of the fact that social responsibility and humanity need not have so much to do with ideology, but only with the acknowledgement that the other person is, in fact, a person – regardless of his ideology.







[1] http://www.sla.purdue.edu/academic/engl/theory/psychoanalysis/

definitions/symbolicorder.html



[2] http://www.sla.purdue.edu/academic/engl/theory/marxism/modules/

althusserideologymainframe.html



[3] http://www.sla.purdue.edu/academic/engl/theory/marxism/modules/

althusserideologymainframe.html



[4] Coca Cola is in fact the perfect example of the platonic worldview – it is an idea, a constant promise; its material shape is just an irrelevant reflection of this idea. See for an interesting view on this use of ideology Naomi Klein: No Logo (Picador, 2000).



[5] http://faculty.uwb.edu/mgoldberg/courses/definitions/discourse.html



[6] It would be interesting to link this idea of ideology and discourse to the Jungian psychoanalytical idea of the collective unconsciousness. For Jung, the collective unconsciousness is not connected to (power) structures in society, but we cannot deny the fact that even the archetypes proposed by Jung are influenced by his views on, for example, women. Symbols are powerful because they exist in the collective unconsciousness; the collective unconsciousness is powerful because it exists in an ideological discourse. The two should not be separated, but connected. I therefore do not agree with Jung when he says that archetypes transcend time and cultures; indeed, I think archetypes are powerful exactly because of the fact that they exist within a certain discourse. See http://en.wikipedia.org/wiki/Jung.

Friday 12 November 2004

Het systeem en zijn mythen. Of: Orwell en Japan

Toen ik enige tijd geleden 's avonds laat naar huis fietste, werd ik aangehouden door een agent. De man liet mij vriendelijk weten dat er gepatrouilleerd werd, en vroeg mij of hij het nummer op mijn fiets mocht controleren. Hij deed zowaar moeite Engels te praten - wat ik in dit geval maar opvatte als een teken van welwillendheid - en was werkelijk zeer voorkomend. Na het controleren van het nummer moest ik hem meedelen wat mijn naam is en wanneer ik de fiets gekocht heb. Daarna mocht ik verder rijden.



Wanneer er geld wordt overgemaakt naar mijn Japanse rekening, wordt ik steevast opgebeld door een medewerkster van de bank waar ik die rekening heb. Wanneer ik haar telefoontje niet beantwoord omdat ik op het moment dat ze belt college heb, belt ze naar de balie van de dormitory met het verzoek of zij aan mij kunnen vragen haar terug te bellen - alsof de mensen die hier achter de balie zitten iets met mijn bankzaken te maken hebben. Wanneer ik dan uiteindelijk in gesprek ben met de betreffende dame vraagt ze mij of ik mijn naam zou kunnen spellen - onzeker als ze is of Rots, A.P. wel dezelfde persoon is als Rots, Aike Peter. Vervolgens wil ze dat ik haar laat weten welk geldbedrag er naar mijn rekening is overgemaakt - waarschijnlijk om te controleren of ik echt wel de juiste persoon ben. Daarna moet ik haar vertellen met welk doel dit geld is overgemaakt.



Enige tijd geleden werden wij tijdens ons college Japans door juf T uitgenodigd mee te gaan naar buiten en zo het nuttige (Japans leren) met het aangename (genieten van de heerlijke herfstzon) te verenigen. Enkele dagen later werd zij hiervoor door het kantoor van de faculteit ('kantoor' betekent in Japan 'controle- en registratiecentrum') op de vingers getikt: hoe kon het dat het lokaal waarin wij geacht werden ons die ochtend te bevinden leeg was? Ook toen we vorige week met elkaar bij wijze van studiereisje een uitstapje maakten naar een beroemde tempel moest zij uit komen leggen waarom wij afwezig waren geweest. Klaarblijkelijk heeft de faculteit iemand in dienst die continu langs alle lokalen loopt om te controleren of colleges wel daadwerkelijk plaatsvinden.



Elke keer wanneer ik mijn woning betreed of verlaat word ik aangestaard door een camera, die elke beweging die ik maak registreert. Omwille van de veiligheid, zegt men - alsof wij niet meerdere sloten moeten passeren om in onze kamer te komen, en alsof het aantal inbraken in dit land niet bijzonder laag is. Maar met welk doel ze die informatie ook verzamelen, feit is dat de mensen hier continu op de hoogte zijn van wie zich wanneer waar bevindt.



Bij elke dienst waarvan je gebruik maakt worden al je gegevens geregistreerd, om vervolgens doorgespeeld te worden naar andere instanties.Wanneer ik mijn fiets op een willekeurige stoep wil zetten moet ik eerst een vergunning voor die bepaalde stoep aanvragen; als ik dat niet doe, loop ik het risico een boete van 25 euro te moeten betalen. Wanneer ik dan die vergunning aangevraagd heb, kan men precies zien wanneer ik waar mijn fiets parkeer. Mijn identiteit is hier publiek bezit. Elke instantie kan te allen tijde te weten komen wie ik ben en waar ik mij bevind. Mijn gang wordt continu gecontroleerd - door de politie, door de dormitory, door mijn bank; en hoogstwaarschijnlijk door instellingen die mij daarvan niet op de hoogte stellen (waarom, bijvoorbeeld, wil mijn bank weten waarvoor ik mijn geld gebruik? Omdat deze door de een of andere instantie verplicht is die informatie te verzamelen - internationaal geldverkeer is per definitie verdacht). Het systeem vraagt om volledige informatie; de privacy van het individu is daaraan volledig ondergeschikt.



Deze ziekelijke behoefte alles te registreren hangt samen met een aantal dingen. Ten eerste functioneren een maatschappij en een economie bij gratie van het vertrouwen de bevolking; dat vertrouwen wordt in Japan tot op zekere hoogte bewerkstelligd door de hoge mate van institutionalisering - van sociale rituelen, van diensten, van intermenselijk contact. Deze institutionalisering verschaft mensen zekerheid over hun sociale identiteit, en werkt als een welhaast magische bezwering van het noodlot. Door middel van institutionalisering en de daaruit voortvloeiende bureaucratisering kunnen, zo gelooft men, onvoorziene gebeurtenissen gecontroleerd en bezweerd worden. Daarnaast verschaft het het systeem de mogelijkheid controle uit te oefenen over zijn individuele leden. Immers, door deze continue controle en registratie het individu ondergeschikt gemaakt aan het systeem. Door het individu het gevoel te geven dat alles over hem bekend is, hoopt men dat het individu zich schikt naar de rol die van hem verwacht wordt - als zodanig verschaft het systeem het individu tegelijkertijd de zekerheid die hij verlangt en vertelt hem dringend niet tegen de institutionalisering in te gaan. Er gaat een subtiele dreiging uit van een dergelijke controle, waar de meeste Japanners zich niet bewust van zijn, maar die onbewust een groot effect heeft. Ter vergelijking: totalitaire staten gebruiken ditzelfde systeem van registratie van iedere actie van ieder individu, teneinde mogelijke dissidente geluiden te verstommen. Dit proces functioneert bij gratie van angst, hoe onbewust mensen zich daar ook van zijn. En het functioneert bij gratie van mythen, die tezamen een ideologie vormen. Deze mythen legitimeren niet alleen het systeem; daarnaast verlenen ze de individuen een collectieve identiteit die overeenstemt met datgene wat het systeem van hen verwacht - deze collectieve identiteit wordt natuurlijk een extra pressiemiddel. Een goed voorbeeld is de mantra: 'Japanners zijn collectivistisch, daarom schikken ze zich naar de gemeenschap'. Ja, als mensen daar oprecht in geloven, dan hou je een systeem wel in stand! Op enkele van deze mythen kom ik dadelijk terug.



Er is een tweede reden waarom juist ik zo zwaar gecontroleerd wordt. Ik ben een buitenlander, en als zodanig vorm ik een potentiele bedreiging voor het systeem. Dit hangt samen met het feit dat ik niet ben opgegroeid in het systeem en dus niet van jongs af aan de nationale mythologie heb moeten slikken, verteren en reproduceren. Bovendien: Japan is een uniek land, en het Japanse volk homogeen (de populairste mythe van allemaal - en de grootste leugen van allemaal), en vreemde elementen zouden dat maar kunnen verstoren - daarom worden zij extra gecontroleerd. Dat klinkt bot, maar het is een niet te ontkennen feit dat in Japan discriminatie niet alleen toegestaan, maar zelfs geinstitutionaliseerd is. Het meest schokkende voorbeeld hiervan is het feit dat de Japanse nationaliteit bezittende, in Japan geboren, louter Japans sprekende Japanners wier grootouders uit Korea afkomstig waren geen standaard Japans paspoort ontvangen. In plaats daarvoor krijgen zij een speciaal paspoort voor Japanners van Koreaanse afkomst. Onnodig te vermelden dat zij zich eens in de zoveel tijd moeten melden bij een officiele overheidsinstantie alwaar zij toestemming moeten vragen in Japan te mogen blijven; onnodig te vermelden dat werkgevers van sollicitanten een kopie van hun paspoort vragen, en zo direct kunnen zien of zij besmet zijn met Koreaans bloed (excusez le mot; maar ik verwoord hier louter de gedachten van een groot deel van de - vooral oudere - bevolking). Ook wel aardig is het feit dat als je als buitenlander bij een kamerbemiddelingsbureau binnenstapt, bij driekwart van de beschikbare kamers en appartementen doodleuk te horen krijgt dat de huisbaas die niet aan buitenlanders wil verhuren (en voor kamers die wel verhuurd worden, is het nodig dat een Japanner verklaart verantwoordelijk te zijn voor wat je daar doet).



En mag ik u er nog even aan herinneren dat de gouverneur van Tokyo, de heer Ishihara, een extreem-rechtse populist is a la een Filip Dewinter of een Joerg Haider, die verklaard heeft Tokyo te willen ontdoen van zijn niet-Japanse Aziaten en andere ongure buitenlanders (wat dramatische gevolgen zou hebben voor de economie, maar dat terzijde), en die gezegd heeft dat hij bang is dat na een grote aardbeving de Koreanen hier de boel leeg zullen plunderen (het Koreaanse complot, zogezegd...)? Mag ik u er aan herinneren dat dit heerschap met een grote meerderheid van stemmen gekozen is als gouverneur?



(Tussen twee haakjes: een van de fascinerende eigenschappen van de Japanse taal is het feit dat het zich uitstekend leent voor het in zeer beleefde, hoogachtende bewoordingen beledigen en discrimineren van mensen. In het Japans klinkt een zin als de volgende volstrekt natuurlijk: Ik verzoek u, eerbiedwaardige client, zo goed te zijn mij mijn onvergeeflijke onbeleefdheid te vergeven. Het doet mij groot verdriet u te moeten meedelen dat wij u, gezien uw eerbiedwaardige afkomst, helaas niet verder kunnen helpen. Onze hoogachting en welgemeende dank dat u ons, onbeduidend als wij zijn, met een bezoek heeft willen vereren.' Een fraaie manier om iemand te vertellen dat hij op moet donderen omdat hij Koreaans is...)



Let wel: over het algemeen wordt men hier zeer vriendelijk en beleefd behandeld. Die beleefheid en vriendelijkheid zijn noch onoprecht, noch oppervlakkig. Integendeel: ze vormen belangrijke zekerheden binnen het systeem (bevestigen het functioneren van het systeem, zogezegd, aangezien ze een uiting zijn van vertrouwen). En het klopt: het is een verademing om vriendelijk behandeld te worden in een winkel. Als je door Japan reist zijn de beleefdheid en de gastvrijheid van mensen de eerste dingen die opvallen (ofschoon op het platteland natuurlijk sterker dan in de grote stad). Discriminatie in Japan uit zich dan ook meestal niet in de wijze waarop mensen met elkaar omgaan (waarmee ik overigens niet wil zeggen dat dat nooit gebeurt); het uit zich veeleer in het systeem. Dit systeem wordt gelegitimeerd door de nationale mythologie.



De eerste mythe, die ik reeds genoemd heb, is in feite de idee waar de andere mythen uit voortkomen. Dit is de algemeen veronderstelde opvatting dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen Japanners enerzijds en niet-Japanners anderzijds. Het Japanse volk vormt, volgens deze mythe, een homogeen geheel, dat een bepaalde essentie deelt - deze essentie van het Japanse wezen (Japanners hebben hiervoor het fraaie begrip 'kokoro' (心) uitgevonden, dat zoiets betekent als ziel, hart of geest) verbindt Japanners onderling en scheidt ze van de Ander. Als gevolg hiervan zijn mensen die niet deze Japanse essentie bezitten (omdat ze 'biologisch' geen Japanner zijn - alsof nationaliteit een biologisch gegeven is) in principe nooit in staat de Japanse psychologie en samenleving volledig te doorgronden. Een tweede gevolg is dat mensen die niet duidelijk in een van beide categorieen vallen, zoals kinderen van Japanse emigranten, mensen met een Japanse en een niet-Japanse ouder, en Japanners van Koreaanse afkomst, een soort maatschappelijke onrust veroorzaken - ze bedreigen de eenvoudige dichotomie die structuur verleent en de Japanners hun nationale identiteit garandeert.



Een tweede mythe, die door westerlingen ook gretig geslikt wordt, is de idee dat in de Japanse samenleving het collectief zo belangrijk is - dit in tegenstelling tot het 'individualistische' Westen. Natuurlijk, een dergelijke mythe is een mooi excuus voor een systeem om individuen vrijheden en rechten te ontzeggen - en dat is ook precies waartoe deze retoriek dient. Japanse kinderen krijgen van jongs af aan op school te horen dat in de Japanse samenleving de groep belangrijker is dan het individu, en dat het niet geapprecieerd wordt wanneer mensen zich onderscheiden van anderen (een opvatting die in sterk contrast staat tot bijvoorbeeld de competitie in het schoolsysteem, maar dat terzijde) - en wanneer maar genoeg mensen dat zeggen ga je je er ook wel naar schikken. Natuurlijk, als iedereen een collectivistisch systeem accepteert is dat toch geen enkel probleem, zou je zeggen; bovendien wordt de mythe dan vanzelf bewaarheid. Maar het punt is nu juist dat Japan NIET collectivistisch is. Men gelooft dat het zo is, en als gevolg daarvan schikt men zich naar wat van hem verwacht wordt. Tegelijkertijd werkt het als een excuus om geen individuele verantwoordelijkheid voor zaken te hoeven nemen - het 'daar zorgen de instanties wel voor' syndroom. Maar in feite is de Japanse samenleving sociaal straatarm. Japan is een kapitalistische maatschappij, waarin de leden van de maatschappij overal aangesproken worden in hun rol als consumenten. Individuele Japanners schikken zich in het gebrek aan persoonlijke vrijheden - in ruil daarvoor kunnen ze in alle vrijheid de bevrediging van hun persoonlijke behoeften nastreven in hun hoedanigheid als consument. Sociale controle is er nauwelijks. Sociaal beleid verdwijnt als sneeuw voor de zon wanneer het even wat minder gaat met de economie (waar hebben we dat eerder gezien?). Liefdadigheid wordt overgelaten aan enkele particuliere christelijke instellingen. Japanners zijn eerst en vooral consumenten, uit op producten - het wordt tijd dat iemand hier die luchtbel van de 'collectiviteit' doorprikt.

De Japanse samenleving is in essentie indvidualistisch.



Waarom worden deze abstracte ideeen (homogeniteit, uniciteit en collectiviteit) over de mentaliteit van een volk door zoveel mensen kritiekloos geloofd, overgenomen en gebruikt als verklaring en legitimatie voor vele verschillende zaken?



Omdat ze functioneren als een ideologie. De politiek filosoof Althusser omschreef ideologie als volgt: "the representation of the subject's imaginary relationship to his or her real conditions of existence". Met andere woorden: bovenstaande mythen (the representation) verlenen het individu een manier om de eigen situatie (conditions of existence) te verklaren - en zo nodig te legitimeren (deze verklaring is de 'imaginary relationship').



Maar het gaat hier om meer dan alleen de psychologie van het individu. De ideologie is door het systeem gecreeerd en wordt, zoals ik heb aangetoond, daardoor in stand gehouden. Een van de voornaamste middelen hiervoor is de opvoeding. Japanse kinderen krijgen van jongs af aan te horen welke perceptie van hun land en van hun eigen identiteit als inwoner van dat land de juiste is. Als gedurende je gehele schooltijd hetzelfde beeld hiervan geschetst wordt, is het weinig verwonderlijk dat je dit als vanzelfsprekend gaat ervaren. Het ten twijfel trekken van het eigen referentiekader is per definitie bedreigend - dat staat los van de inhoud van dat referentiekader.



Een van de manieren waarop het Japanse schoolsysteem zijn ideologie plausibel maakt is door zijn representatie van de vaderlandse geschiedenis (de discussie over of geschiedenisboekjes nou wel of niet Nanjing moeten noemen, ofschoon zeer interessant, laat ik hierbij buiten beschouwing - ik wil slechts kort aanstippen dat de macht die ultranationalistische pressiegroepen hebben binnen het ministerie van onderwijs wel weer het een en ander zegt over het totalitaristische gezicht van het Japanse systeem). Deze representatie leunt op twee concepten: isolatie en verwesterlijking.



Mevrouw Boomeiland, de Japanse docente die het vak 'race and ethnic relations' verzorgt voor de internationale faculteit van de universiteit van Waseda, is goed op de hoogte van verschillende belangrijke en populaire theorieen binnen de antropologie en de politicologie. Wanneer zij over historische ontwikkelingen spreekt blijkt echter vaak dat ze minder op de hoogte is van verschillende interpretaties van de geschiedenis, als gevolg waarvan ze zich beperkt tot algemene statements. Een van de populairste mantra's die ze elk college wel enkele keren herhaalt is de zinsnede 'Japan, after 260 [sic] years of self-imposed isolation, became westernized.' De eerste idee, dat Japan gedurende de Tokugawa-periode geisoleerd was van de rest van de wereld, is niet waar. Natuurlijk, Britse, Spaanse en Portugese schepen waren niet welkom; maar er werd nog steeds handel gedreven met China, Korea, Ryukyu en Nederland. Dankzij deze contacten bleef Japan op de hoogte van politieke en wetenschappelijke ontwikkelingen wereldwijd. De idee van de isolatie werd door het Meiji-regime (het regime dat het Tokugawa-shogunaat opvolgde) gebruikt om het eigen beleid te onderscheiden van het eerdere beleid en zo te rechtvaardigen. Dat men nog steeds zo tegen deze periode in de geschiedenis aankijkt komt omdat het een uitstekende basis verschaft voor de idee van de uniciteit van het Japanse volk, alsmede de fundamentele verschillen met anderen ('we waren eeuwenlang geisoleerd, dus moeten we wel anders zijn').



Zoals de idee van de isolatie historisch weinig accuraat is, is de idee van de 'verwesterlijking' dat ook. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam Japan inderdaad in ras tempo technologische, militaire en wetenschappelijke kennis op. En inderdaad; men begon Europese kleding te dragen. En inderdaad, men ging zich ook als een imperialistische exploiteur gedragen (iets dat mevrouw Boomeiland verdedigt met de belegen uitspraak dat 'Japan geen keus had, wilde het bijblijven') in andere landen. Is dat verwesterlijking? Japan heeft altijd externe invloeden gekend (of die nou uit Korea, China, Nederland, de Verenigde Staten of Frankrijk komen), die een plaats hebben gekregen in de bestaande situatie en daarmee die situatie hebben veranderd - zoals nagenoeg elk land. Maar bij het proces van aanpassing aan de status quo wordt de externe invloed geinternaliseerd, en als zodanig een onderdeel van het systeem. Nog afgezien van de onzin dat er zoiets zou bestaan als een Westerse cultuur (wat is in 's hemelsnaam de overeenkomst tussen een homobar in Stockholm, een conservatief plattelandsdorp in Alabama en een onafhankelijkheidsbeweging in Baskenland?), is de idee dat Japan verwesterd is onjuist - kijk bijvoorbeeld naar de sociale omgangsvormen, de populaire cultuur, de religie, et cetera. Japan heeft vele externe invloeden succesvol geincorporeerd, dat wel - maar dat deed het reeds in de zevende eeuw, met de import van het Boeddhisme en het Chinese schrift, dus dat is niks nieuws.



Waarom dan dat idee van die 'verwesterlijking'? Het spreekt toch juist de idee van de uniciteit tegen?



Dat doet het niet. De idee van de 'verwesterlijking' functioneert als een nationaal minderwaardigheidscomplex. De klacht is dat Japanners 'gedwongen' werden te moderniseren (zelfs mevrouw Boomeiland, toch geen domme dame, zegt dat Japan geen keuze had) en daarbij westers te worden, terwijl ze toch zo fundamenteel anders zijn. Hierbij wordt de rol van slachtofferrol aangenomen - 'we moesten wel, en nu hebben we iets van onze Japanse ziel verloren' - een positie die altijd makkelijk is omdat ze de aandacht afleidt van de eigen verantwoordelijkheid (maatschappelijke misstanden zijn niet de schuld van slecht beleid, maar van de verwesterlijking van Japan; consumentisme, om een fraai voorbeeld te noemen, is volgens de gemiddelde Japanner te wijten aan Amerikaanse kapitalistische agressie, niet aan de gretige omarming van dit systeem door de Japanse overheid en bedrijven). Een dergelijke collectief beleefde slachtofferrol versterkt een gevoel van nationale eenheid. Bovendien verschaft het het systeem de perfecte gelegenheid een identiteit te creeren die nooit bestaan heeft - de 'echte' Japanse identiteit (het wezen van de Japanner) is gecorrumpeerd geraakt door de westerse invloeden. Men heeft heimwee naar een vaderland dat nooit bestaan heeft; men wil terugkeren naar het Japanner zijn (in het Japans spreekt men van 'furusato' (故郷 of 古里) - het bergdorp waar de voorouders vandaan komen, zeg maar). De Japanse identiteit kan zo geconstrueerd worden dankzij de idee dat deze verpest is door de externe invloeden.



Terwijl ik dit zit te schrijven, loopt er een man in politieuniform door de computerzaal. Niet om iets te doen, maar eenvoudig om mensen die hier stiekem zitten (mensen die niet aan Waseda studeren, en de account van iemand anders hebben geleend) angst aan te jagen. Big Brother is watching you.

Wednesday 10 November 2004

Sinaasappelsap

Het was een prachtige dag geweest. Het was een dag geweest die gevuld was met zwaaiende kinderen, fotograferende juffen, onzichtbare gouden bodhisattvabeelden, vrome handafhakkende en interreligieus converserende moslims, schoonheid in het subject, tijd in het moment, een sterkende maaltijdsalade, een liefdesfilm uit Hong Kong, een diepgaande vriendschap en bovenal dankbaarheid.



Maar aan het eind van de dag ging er iets mis. Gedurende een fractie van een seconde liet mijn doorgaans redelijk functionerende motoriek mij in de steek; terwijl ik aan het typen was stootte mijn onoplettende linkerhand het glas sinaasappelsap dat naast mijn laptop stond om, de inhoud daarvan over die laptop verspreidend. Het resultaat laat zich raden.

Leegte.



Een mengeling van zelfhaat en ongeloof hield mij enige tijd uit mijn slaap.



Vele met liefde en toewijding geschreven woorden, uren vol prachtige muziek, beelden van momenten uit het verleden; ze liggen in coma, en ik weet niet of ze weer tot leven gewekt kunnen worden. Natuurlijk, ik zal een expert opzoeken die mij misschien tegen een forse vergoeding kan helpen - maar ik vrees dat de sinaasappelsap reeds onherstelbare beschadigingen heeft veroorzaakt.



Ik zal de komende tijd dus helaas geen foto's op Torii Times kunnen plaatsen, en niet meer op mijn kamer kunnen schrijven en internetten.

Momenteel bevind ik mij in de computerkamer van de dormitory. De computers zoemen tezamen als waren zij een wespennest, en doen mijn oren suizen. Het Japanse toetsenbord staat mij niet toe accenten op letters te plaatsen. De louter hamburgers etende en meestal onderuitgezakt in de lounge hangende huislapzwans zit tegenover mij met zijn bleke hoofd te kreunen en te smakken achter een computer - klaarblijkelijk kauwgom kauwend.



Erger vind ik het dat ik nu geen muziek meer kan luisteren op mijn kamer, dat ik als ik opsta niet meer half slapend mee kan zingen met Franstalige smartlappen, dat ik als ik eenzaam ben niet meer die paar prachtige liedjes kan horen die mij weer dichtbij diegene brengen van wie ik hou, dat ik als ik studeer dat niet meer kan doen met vertrouwde piano- of gitaarklanken op de achtergrond.



Maar wanneer ik dan van een nieuwe vriend een mailtje krijgt waarin staat dat ik misschien daarvoor in de plaats kan luisteren naar de muziek in mijn eigen hart, dan kan ik niet anders dan dankbaar en gelukkig zijn. Op dat moment hoor ik weer die stem die zegt dat het niet zo belangrijk is over alles controle te hebben, en dat het niet zo erg is om soms iets achter je te laten.



De weg wandelt wel. Ook als er omgevallen bomen op liggen - we hoeven ze slechts te beklimmen, met speels gemak.



Vriendschap gaat over dat vertrouwen.

Friday 5 November 2004

Gekke wereld

Ik sta te wachten voor een stoplicht wanneer mijn mobiele telefoon 'It's a small world' begint te zingen, waarmee hij mij attendeert op het feit dat hij zojuist een e-mail heeft ontvangen. Meestal is het leuk om een e-mail te krijgen, maar in dit geval niet, aangezien de e-mail mij zegt dat Theo van Gogh, zelfverklaard beschermheilige van de politieke incorrectheid en de vrijheid van beledigingsuiting, op brute wijze om het leven is gebracht.



Wie haat zaait, zal haat oogsten, helaas - niet iedereen die onophoudelijk in de meest ranzige bewoordingen beledigd en gekwetst wordt is in staat daar zijn schouders over te blijven ophalen (ik zal hier niet deze bewoordingen herhalen; iedereen die het afgelopen jaar de Metro heeft gelezen weet waar ik op doel). Onder het zogenaamd fortuynistische motto 'alles moet maar gezegd kunnen worden' hebben lieden als Theo van Gogh, Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali zich met onvoorwaardelijke hulp van verscheidene vaderlandse massamedia de afgelopen twee jaar met vereende krachten ingezet voor het verspreiden van brede maatschappelijke angst voor en haat jegens de 'onverdraagzame' Islam (de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet, zou ik zeggen), iets waar zij helaas behoorlijk in geslaagd zijn.



Eén van de gevolgen van deze polarisatie is het feit dat enkele jongeren van islamitische achtergrond zich, klaarblijkelijk, in hun in identiteit bedreigd voelen; reden voor hen om zich op kleine schaal te organiseren in groepjes gefrustreerde individuen die niks beters te doen hebben dan zich in hun 'eer' (wat dat dan ook moge zijn) aangetast voelen. Wanneer één zo'n groepje de daad bij het woord voegt spreken politici en media direct van een 'extremistische organisatie' - dat bekt zo lekker, en bovendien zet het Nederland internationaal weer aardig op de kaart (zelfs de Japan Times vinden de gebeurtenis een drie kolommen tellend artikel met een fotootje waard). Van Gogh wordt pardoes gepromoveerd van ordinaire schreeuwlelijk tot groot onbegrepen visionair en martelaar voor de seculiere goden 'democratie' en 'vrijheid van meningsuiting'. De boze burgers mogen weer in alle vrijheid hun zondebokken uitkiezen en daar in collectieve verongelijktheid tegenaan schoppen. Massahysterie, ga uw gang!



De ironie is dat Van Gogh, nu hij vermoord is, eindelijk de invloed en aandacht gekregen heeft die hij zich altijd gewenst heeft. Tijdens zijn leven tot weinig meer in staat dan met modder gooien, heeft hij nu hij dood is plotseling de status van martelaar gekregen. Spanningen in de samenleving hebben weer een mooi excuus gekregen om zich verder te ontwikkelen. Hij krijgt zijn zin; met de angst zal ook de haat jegens de Islam verder groeien. Complottheorieën kunnen weer floreren.



Elke moord is verwerpelijk. Geen mens heeft het recht een ander mens het leven te ontnemen. Maar buiten dat waren de oppervlakkige, kwetsende en meestal onjuiste ideeën van Van Gogh een dergelijk martelaarschap simpelweg niet waard.





Het tweede bedrijf van de soap zal wereldwijd veel verstrekkender gevolgen hebben, vrees ik.



Alsof zijn regering door haar op onwaarheden gebaseerde, ontstellend kortzichtige buitenlandse politiek niet verantwoordelijk is voor het creëren van een machtsvacuüm in Irak dat kon leiden tot een guerillaoorlog met duizenden doden, daarmee anti-Amerikaanse sentimenten wereldwijd in enkele jaren tijd tot recordhoogte oppompend en op beangstigend effectieve wijze de voorwaarden voor verdere terroristische activiteiten scheppend, hebben 59 miljoen mensen de heer Double U Bush herkozen als president van hun land. Alsof zijn regering door haar absurde belastingverlagingen voor hen die reeds zeer vermogend zijn en soortgelijke boekhoudkundig onverstandige beslissingen niet verantwoordelijk is voor een enorm begrotingstekort, een gigantische werkloosheid, en een vrij dramatische waardevermindering van de dollar, hebben 59 miljoen mensen de heer Double U Bush herkozen als president van hun land. Alsof zijn regering door haar schaamteloze misbruik van de angst van de bevolking niet verantwoordelijk is voor de vernietiging van grondrechten van die bevolking op het gebied van privacy, persoonlijke vrijheid en rechtsgelijkheid hebben 59 miljoen mensen de heer Double U Bush herkozen als president van hun land.



Waarom? Omdat hij het bijbelboek Openbaring gebruikt als leidraad voor zijn internationale beleid? Omdat hij demonische zaken als abortus en homoseksualiteit uit wil bannen? Omdat hij door de miljarden die hij ten koste van andere zaken in het leger pompt de nationale veiligheid garandeert? Of simpelweg omdat hij een echte Amerikaanse jongen is, die de sterren en strepen in zijn hart en nieren heeft zitten, die een brok in zijn keel heeft bij het horen van het volkslied, en die er heilig van overtuigd is dat zijn volk door God uitverkoren is?



Omdat hij ten minste consistent is in zijn kortzichtigheid...?



En zo kan de Amerikaanse democratie zich langzaam omvormen tot een semi-totalitair systeem, waarin burgerrechten ondergeschikt worden gemaakt aan de veiligheid van het collectief - dat dat een schijnveiligheid is doet er niet toe, mensen geloven graag in dergelijke illusies. Zo kunnen de Verenigde Staten doorgaan met het rücksichtslos negeren van internationale verdragen op het gebied van mensenrechten, internationale rechtspraak en het broeikaseffect. Zo kan Irak zich langzaam omvormen tot een fundamentalistische staat - al dan niet via een bloedige burgeroorlog. Zo kan Gods naam verder misbruikt worden als legitimatie voor agressie en uitbuiting wereldwijd.



De wereld is een beetje gek.

Tuesday 26 October 2004

Kamiizumi

Ik hou van de grote stad. Ik hou van haar grilligheid, van haar dynamiek en van haar onvoorspelbaarheid. Ik hou van gebouwen; van halfvergane, weggemoffelde huisjes in doodlopende steegjes evenveel als van grootse, zelfverzekerd kunstlicht uitstralende wolkenkrabbers. Ik hou van de nimmer aflatende stroom mensen die continu in beweging is, met de doelmatigheid en vanzelfsprekendheid van een waterval. Ik hou van de scherpe tegenstelling tussen stilte en lawaai die zo sterk is in de grote stad.



Maar toch, als ik te lang onafgebroken in de grote stad ben begint er iets te knagen. Geleidelijk komt er een onrust over me, die aanvankelijk enige tijd onopgemerkt blijft, maar daarna steeds duidelijker wordt. De stad geeft veel, maar ze neemt ook iets af, zo lijkt het. Zonder dat we er erg in hebben slokt ze vele geuren op, verdoezelt ze het licht der sterren, en verwijdert ons van de grond onder onze voeten.

Daarom is het zo belangrijk om af en toe, al is het maar even, de stad te verlaten en te genieten van de schoonheid, de stilte en de geuren van de natuur.

Daarom was het zo fijn om het afgelopen weekeinde in de bergen te zijn.



We waren uitgenodigd door een middelbare school in een dorp ten noordoosten van Tokyo, in de prefectuur Saitama. Het dorp heeft de fraaie naam Kamiizumi (神泉), wat 'bron van de goden' betekent. De plaatselijke Junior High School (de Japanse Junior High School staat gelijk aan de eerste drie jaar van de middelbare school bij ons; High School staat gelijk aan de volgende drie jaar), een school met slechts veertig leerlingen, had ons gevraagd om een weekend bij hen op bezoek te komen en in een klein, op een berg gelegen vakantiepark (bestaande uit een twintigtal blokhutten, een klein eethuisje en een zaaltje voor groepsactiviteiten) aan hun leerlingen iets te vertellen over het land waaruit wij afkomstig waren.



En dus zaten wij op zaterdagochtend met zestien uitwisselingsstudenten in de trein van Ueno naar Honjo. Slechts drie anderen kende ik reeds, en ook voor de anderen gold dat zij maar enkele van de aanwezigen kenden. Met zijn zestienen vertegenwoordigden wij Nigeria, Marokko, Hongkong, Maleisië, Singapore, India, Oezbekistan, Oekraïne, Litouwen, Finland, Hongarije, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Tijdens de reis naar Kamiizumi voerden wij de eerste gesprekken met elkaar in de lingua franca van onze tijd, die van niemand de eerste taal was maar die iedereen nagenoeg vloeiend beheerste. Eens te meer was ik mij bewust van de unieke situatie waarin ik hier zit, en van de unieke tijd waarin ik leef. Het is fantastisch om de gelegenheid te krijgen bevriend te raken met mensen uit zoveel verschillende landen; mensen met zoveel verschillende achtergronden, geschiedenissen en referentiekaders.

Mensen die, ondanks alle verschillen, zo op elkaar lijken en zoveel met elkaar delen.



Op het station van het stadje Honjo stonden twee heren in pak ons glimlachend op te wachten. Nadat ze ons welkom hadden geheten stapten wij in het busje dat ons naar het vakantiepark zou brengen. Onderweg brachten wij een kort bezoek aan een fraai jadekleurig, tussen de rotsen door slingerend riviertje dat mij in de verte aan de Gorges du Verdon deed denken. Na, geheel volgens de etiquette, een paar foto's gemaakt te hebben vervolgden wij onze weg.

In het vakantiepark aangekomen kregen wij vervolgens een kom udon-noodlesoep, vergezeld van een tamelijk misselijkmakend knolachtig iets genaamd konnyaku dat, zo zou later blijken, de specialiteit van de streek is. Een man met joekels van brillenglazen en een grote gulle glimlach die weinig verborg van zijn gebit vertelde ons in Japans Engels wat het doel was van ons bezoek en hoe het weekend eruit zou zien.



Onder begeleiding van veertig applaudiserende kinderen betraden wij het activiteitenzaaltje. De kinderen waren allen gestoken in vaalblauwe trainingspakken en zaten op de grond. Daarna begon de welkomstceremonie. Eén van de kinderen, een slissend meisje met een prachtig wipneusje, had de regie over het geheel. Zij vervulde haar rol met verve. Wanneer zij de naam noemde van één van haar medeleerlingen die een toespraak mocht houden marcheerde deze naar het midden van de zaal; en wanneer zij hem of haar vervolgens opdroeg te groeten volgde een bescheiden buiging. De leerling die de toespraak hield las dan van een spiekbriefje een paar zorgvuldig gefabriceerde zinnen voor - een enkeling had de zinnen uit zijn of haar hoofd geleerd.

Natuurlijk was het na de leerlingen ook de beurt aan het schoolhoofd, de leraar Engels en enkele andere docenten om een toespraak te houden. Daarna werden wij één voor één opgeroepen om ons voor te stellen aan de aanwezigen. Het geheel was van begin tot eind vastgelegd; er werd geklapt en gegroet wanneer het protocol dat voorschreef en over de posities waar iedereen zich ten opzichte van de anderen bevond was duidelijk nagedacht.



Ik ben nu meerdere malen in Japan geweest, en heb ook al meerdere middelbare scholen mogen bezoeken. Toch ben ik elke keer weer verbaasd door de hoge mate waarin officiële gelegenheiden hier geritualiseerd zijn. In Nederland zouden veel mensen zich ongemakkelijk voelen door dergelijk ceremonieel, en het wellicht als opgeblazen of onecht ervaren. Toch is het dat niet. In de Japanse samenleving spelen, ten minste in het publieke leven, dergelijke sociale rituelen een essentiële rol. De toch enigszins vervreemdende welkomstceremonie was een uiting van respect voor ons, en die uiting was oprecht - de vorm die die uiting had doet daar niets aan af. Later op de dag had ik een gesprek met twee medestudenten die opgegroeid zijn in een communistisch land, en zich als gevolg van hun ervaringen daar tamelijk ongemakkelijk voelden over het ceremonieel. Ik vind dat zeker begrijpelijk, maar er bestaat volgens mij een belangrijk verschil tussen de sociale rituelen die zo'n centrale rol spelen in de Japanse samenleving en het ceremonieel dat door een totalitair regime opgelegd is. In het geval van Japan geven dergelijke rituelen de mensen zekerheid; in het geval van de voormalige communistische staten maakten ze mensen juist bewust van de constante dreiging die uitging van het regime.



Na de welkomstceremonie volgde de kennismaking met de cultuur van Kamiizumi. Eerst mocht ik traditioneel speelgoed gaan maken. Ik werd gevraagd een stukje hout met een mes te bewerken, opdat het daarna als een ware wentelwiek het luchtruim zou kunnen gaan betreden. Veel tijd, een paar ernstig verminkte stukjes hout en een halve muisarm verder had ik eindelijk iets geproduceerd dat een beetje op het voorbeeld leek. Toen ik probeerde het te laten vliegen leek het helaas meer op een manke kip die van de stok waarop zij slaapt naar beneden dondert dan op een wentelwiek, maar dat mocht de pret niet drukken.

Vervolgens mocht ik iets maken dat leek op de kerststukjes die we op de basisschool plachten te maken, en die vervolgens in ruil voor een koetjesreep aan de bejaarden in het dorp gegeven werden. Het verschil was dat ik er nu stukjes bamboe en gevouwen kraanvogeltjes in mocht doen. Op de achtergrond waren mensen bezig konnyaku te bereiden; een weeë geur vulde de ruimte en mengde zich met de geur van dertienjarige zweetvoeten (iedereen had natuurlijk zijn schoenen uit, zoals het hoort). De sfeer was gemoedelijk en mensen hadden het naar hun zin, hoewel de meeste Japanse leerlingen het nog wel behoorlijk eng vonden om ons aan te spreken.



De avondmaaltijd werd opgeschrikt door drie behoorlijk stevige aardbevingen die, zo bleek al snel, in Niigata (slechts honderdvijftig kilometer verder naar het noorden) veel schade en leed aanrichtten. Opmerkelijk waren de verschillende reacties die mensen hadden op de bevingen. De kinderen joelden en sprongen, een paar uitwisselingsstudenten werden zenuwachtig en gingen wat harder praten, anderen gingen stoïcijns verder met het nuttigen van hun rijst met currysaus.



Na afloop van de maaltijd was het de beurt aan ons om aan een tweetal al dan niet geïnteresseerde leerlingen een vijfenveertig minuten durend verhaal te vertellen. Vooraf was ons gevraagd dat in het Engels te doen, maar zoals ik reeds had vermoed was het Engels van de leerlingen niet goed genoeg om dat te kunnen begrijpen. Ik hield mijn verhaal dus grotendeels in het Japans, gebruik makend van foto's die ik van het internet had gehaald en andere foto's die ik voor ik hier kwam gekregen had van een Japanse vriendin die in Nederland woont (bedankt Yasuyo!). Ik had mijn tafel versierd met balonnen in rood, wit, blauw en oranje en liet de leerlingen, bij gebrek aan drop, tum-tummetjes eten. Het geheel werd begeleid door Fluitsma en van Tijn die 'vijftien miljoen mensen' zongen.



De verdere avond bestond uit fantastische gesprekken met aardige, boeiende, intelligente mensen. Voor het eerst sinds lange tijd had ik weer de gelegenheid Duits te spreken. Het meest bijzondere was wellicht het lange gesprek dat ik had met een Hongaarse jongen die in veel verschillende landen gewoond heeft en een grote historische kennis heeft - het gesprek ging onder meer over de werking en het potentiële gevaar van ideologieën en massabewegingen.



Aan het eind van de avond maakte ik nog een korte wandeling. De sterren straalden met een ongekende intensiteit. De geur van de naaldbomen vulde de koude nacht. Eén van de sterren viel naar beneden.

De wandeling bracht me tot bij een grote torii. Toen ging ik weer terug.



De volgende dag moesten we héél vroeg opstaan en het was héél koud - maar de heerlijke frisse lucht maakte veel goed. Na het ontbijt hielden we nog tweemaal dezelfde presentatie als de dag daarvoor, voor twee andere tweetallen. Vervolgens vond de afscheidsceremonie plaats, die dezelfde vorm had als de welkomstceremonie de dag daarvoor. Tot slot kregen we nog een prachtig geschenk: alle leerlingen zongen samen, opgesteld in volgorde van lengte, uit volle borst twee liederen over vriendschap, waarbij een enkeling een beetje gehinderd werd door de baard in zijn keel.

Toen was het tijd om te gaan.



Tijdens de terugreis, die nog onderbroken werd door een bezoek aan een fraaie, aan de voet van een berg gelegen Shinto-tempel, werd minder gesproken dan tijdens de heenreis. Mensen waren moe. Maar iedereen realiseerde zich wat een fijn weekend het was geweest, en dat hij of zij er een aantal goede vrienden bij had gekregen.



De mensheid herhaalt de fouten die ze in het verleden reeds vele malen gemaakt heeft. De mensheid gaat beangstigend onvoorzichtig om met de wereld waarin zij leeft. De mensheid creëert steeds opnieuw leed, in het groot zowel als in het klein. Dat is allemaal waar en valt niet te ontkennen. Maar dat ik hier dit weekend mocht delen met mensen die ik in een andere tijd dood had moeten schieten vanwege hun afkomst; dat ik gesprekken mocht voeren met al deze bijzondere mensen, ze in de ogen mocht kijken, van ze mocht leren - dat is iets unieks, iets dat in het verleden nooit op die manier mogelijk geweest is. Het geeft me het sterke geloof dat de mensheid zich wel degelijk ontwikkelt, en dat wederzijds begrip en tolerantie daadwerkelijk mogelijk zijn. Al is het maar in het klein.

Vele kleine stukjes maken iets groots.



Hoop.




http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_0812%7E0001.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041023_1404~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041023_1620~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1131~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1332~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1336~0001.jpg

Friday 22 October 2004

Het gelaat van de ander

In de aangename warmte van de najaarszon zit een uitwisselingsstudent met een dik boek op de trap voor de kerk tegenover de dormitory. Het is vrijdagmiddag, en hij heeft geen college. De zon schijnt gul.



Het boek neemt hem mee op een korte reis terug in de tijd.



Het is bijna 90 jaar geleden. Om hem heen sterven zijn leeftijdsgenoten bij duizenden tegelijk. Granaten, gifgas, vlammenwerpers en andere wonderbaarlijke voortbrengselen van de vooruitgang dansen vrolijk in het rond. Loopgraven worden massagraven.



Te sterven met alle dromen nog in je hart, zonder dat je laatste liefdesbrief de kans krijgt de weg naar je geliefde te vinden. Gedood te worden door een leeftijdsgenoot die even bevreesd is als jij. Of, wellicht nog erger: een leeftijdsgenoot te doden die even bevreesd is als jij. Het slachtoffer te worden van de grootheidswaanzin van een select groepje verwante verwaande volgevreten heren van stand dat onder het genot van een sigaar en een glaasje cognac een bordspel speelt met miljoenen mensenlevens. Het leven te laten door langzaam weg te rotten in de modder.



Europa verliest haar laatste restje onschuld, haar zonen en haar toekomstdromen binnen vier jaar tijd.



Aangezien het land waaruit de uitwisselingsstudent afkomstig is als gevolg van niets dan een grote dosis geluk het lot van haar buurlanden bespaard is gebleven, en mensen zich over het algemeen niet bijzonder interesseren voor een verleden waarin geen rol is weggelegd voor hun eigen dappere voorouders, duurde het tot zijn zestiende jaar eer hij voor het eerst daadwerkelijk op school iets over deze oorlog te horen kreeg. Ook verder wordt er in zijn land niet of nauwelijks aandacht besteed aan de gebeurtenissen tussen 1914 en 1918, die bepalend zijn geweest voor het verloop van de hele verdere twintigste eeuw. Zijn land heeft zich schandalig verrijkt dankzij deze oorlog, en daar hoeft verder niet bij stil gestaan te worden. Bovendien, de oorlog die zou volgen was toch veel erger...?

Joekels van oogkleppen, daar in dat land waar hij vandaan komt.



Hij denkt terug aan de wandeling van de afgelopen zomer. De hybride cultuur van de Elzas, getekend door deze en andere oorlogen. De nonchalant tussen de bosbessen rondgestrooide resten van prikkeldraad, bunkers en verschansingen op de Tête des Faux. De enorme begraafplaats bij de Hartmannswillerkopf alias Vieil Armand, met het ene eenzame islamitische graf tussen de honderden kruizen. De monumenten in de dorpjes die hij passeerde, de her en der bivakkerende verzamelingen witte graven in de wouden, de absurde woorden 'mort pour la patrie' die overal gevonden kunnen worden, en die maar weer aantonen dat men ook in één van de landen die het meest onder deze oorlog geleden hebben zich niet geheel bewust is van de ziekte die de oorzaak is van deze oorlog - nationalisme (ik zou op monumenten 'mort pour la stupidité' geschreven hebben, of 'mort pour... pourquoi?' of iets dergelijks).



En hij? Opgegroeid in vrijheid, vrede en rijkdom mag hij zijn dromen naleven.

Hij wel.



Er is een schuld die niet valt in te lossen.



De zon verspreidt haar stralen zonder voorbehoud.


Thursday 21 October 2004

De juffen

Klas 5A krijgt vier ochtenden in de week Japanse les.

De lessen worden gegeven door de juffen.



Juf T geeft klas 5A les op maandag en dinsdag.

Juf T is een deftige dame. Ze gaat gekleed in een kaarsrecht gestreken donkerpaarse pantalon en een dichtgeknoopte lichtgele blouse. Over haar schouders draagt ze een blauw-gele zijden sjaal, waarop duidelijk de vlag van de Verenigde Staten van Amerika te herkennen is. Haar gezicht is bedekt met een afgemeten hoeveelheid make-up, waaronder haar rimpels duidelijk zichtbaar beginnen te worden. Tussen haar zwarte haren, die zij in een staart draagt, bevinden zich reeds enkele grijze indringers.

Juf T is een strenge doch vriendelijke dame. Wanneer zij de jongelingen van klas 5A onder haar hoede heeft maakt zij van de gelegenheid gebruik om hen niet alleen de donkere krochten van de Japanse grammatica, maar ook de geheimen van de Japanse etiquette bij te brengen. Zij gruwelt van jongedames die zich opmaken in de trein, zij gruwelt van jongeheren die niet weten hoe zij hun eetstokjes dienen te hanteren, zij gruwelt van mensen die rokend over straat lopen. Het is haar taak ervoor te zorgen dat wij niet zo worden als die losgeslagen Japanse jeugd. Daarnaast leert zij ons wat wij moeten doen in het geval van een aardbeving.

Juf T praat niet; ze spreekt. Gedecideerd en weloverwogen kiest zij haar woorden, die zij duidelijk articulerend met haar ietwat gerimpelde, donkerrood geverfde mond uitspreekt. In alles doet ze me denken aan de lerares die mij in de laatste twee jaar van het VWO Frans heeft geleerd. Het enige verschil is dat juf T niet jubelend 'fûmes - fûtes - furent' zingt.



Juf O geeft klas 5A les op donderdag en vrijdag.

Juf O is eigenlijk een kleuterjuf. Ze is ook wel een beetje deftig, maar bovenal is ze zorgzaam. Haar stem is zachter en klinkt afwachtender dan die van juf T. Juf O gaat gekleed in een lange zwarte rok en een dichtgeknoopte witte blouse. Haar lange, glanzende zwarte haren draagt zij los. Haar beide flaporen floepen stiekem tussen haar haren door naar buiten.

Juf O is een zachte dame. Ze spreekt keurig beschaafd Japans, net als juf T. Maar ze kijkt af en toe vragend naar de studenten van klas 5A om zich ervan te verzekeren dat zij begrijpen wat ze zegt. Wanneer zij een zinnetje op het bord schrijft, vraagt ze aan ons of we dat zinnetje in koor willen herhalen. Juf O is een dame die altijd een meisje is gebleven; fragiel, voorzichtig, en gezegend met een engelengeduld. Ze is iemand die nooit haar stem zal verheffen. Ze is het meisje dat in de pauze in haar eentje aan de kant zit, verdiept in haar boek; het meisje dat de grapjes niet begrijpt.

Op vrijdag kijken we altijd naar een niet onaardige Japanse soap die een paar jaar geleden zeer populair was. Wanneer in deze soap een vlegel in onbeschoft taalgebruik een oneerbaar voorstel doet aan een lieve pianiste kan juf O een glimlach en een lichte blos niet onderdrukken.

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041012_1016~0002.jpg

Wednesday 20 October 2004

Shibuya Night

Het is alweer bijna drie en een half jaar geleden dat ik samen met mijn vader een maand lang dwars door dit land reisde. Het was een reis die mij in aanraking bracht met plaatsen, mensen en gebruiken die volledig nieuw voor mij waren, en die een grote indruk bij mij achterlieten. Het was een reis vol intense ervaringen - van de mengeling van alles doordringende kou en grote trots die ik bovenop de hoogste berg van het land ervaarde, tot de ontmoeting met de pure schoonheid van de verschillende beelden die de reis me bracht: één beeld van de boeddha Amida in Kamakura, tientallen beelden van de bodhisattva Jizo in Nikko, geen beeld van een grindtuin in Kyoto, en ontelbare beelden van bont verpakte verleiding in Tokyo.



Eén van de plekken die het meeste indruk op me maakte was Shibuya.



Shibuya is een aaneenschakeling van beelden; een speeltuin van op het oog onschuldige verleiding. Shibuya is het jongere zusje van Shinjuku. Haar vlechtjes dansen nog immer op de wind zoals het de vlechtjes van een jonger zusje betaamt, maar ze doen dat met een grote doelgerichtheid en winstbejag. Haar onschuld is kunstmatig, maar dat verhindert ons er niet van ons aan haar lieflijkheid te vergapen. Shibuya is de bron van alle trends op het gebied van mode en populaire jongerencultuur in Japan (en daarmee ook in Zuid-Korea, Taiwan en Singapore). Shibuya is een uitgestrekte etalage, gevuld met schijnbaar zelfbewuste jonge meisjes en jongens die op zoek zijn naar een stukje zekerheid in de wildernis van hun toekomst. Shibuya is een tempelcomplex van ritueel consumentisme, waar men consumeert volgens de regels van het spel omwille van het consumeren volgens de regels van het spel, teneinde zin te geven aan de wildernis (de basisstructuur is inderaad weinig anders dan die van de gemiddelde geïnstitutionaliseerde godsdienst).



Toen ik als zeventienjarige jongen voor het eerst in dit tempelcomplex kwam werd ik bijna dronken van de veelheid aan indrukken. Het grote kruispunt voor het station, dat op ieder willekeurig moment van de dag volledig gevuld raakt met mensen wanneer de voetgangerslichten groen worden. Het kolossale, immer bewegende beelden vertonende scherm boven het kruispunt. De tien verdiepingen tellende gillende kooptoren die vol was met met korte rokjes, hoge zolen, strakke truitjes, geblondeerde haren, gebruinde gezichten en knalroze oogschaduw versierde meisjes van tussen de 16 en de 23 jaar. De tunnel van indigo licht aan de achterkant van een ander kooppaleis. De heuvel met de semi-neoclassicistische gebouwen, waar men voor een aanvaardbaar bedrag de liefde kan bedrijven. De in microfoons schreeuwende schattige meisjes in felgekleurde jurkjes die mensen een mobiele telefoon of een haarbleekmiddel trachtten te verkopen. Het oorverdovende ritme van de verleiding.





Tijd om terug te gaan.





Voor het station van Shibuya staat een afzichtelijk lelijk beeld dat een hond moet voorstellen. Deze hond, Hachiko genaamd, was zó trouw dat hij, nadat zijn baasje overleden was, elke dag vergeefs op hem wachtte. Hij nam van niemand eten aan omdat hij niet ontrouw wilde zijn aan zijn baasje - het onvermijdelijke gevolg hiervan was natuurlijk dat hij zelf ook binnen de kortste tijd zijn laatste adem had uit geblazen. Een vrij onnozel beest dus, maar het schijnt dat het verhaal hier nogal tot de verbeelding spreekt - in elk geval dusdanig dat ze een beeld van hem gemaakt hebben.

Rond het beeld van Hachiko is het een drukte van belang. Iedereen die met iemand anders afspreekt in Shibuya spreekt af bij Hachiko (als gevolg waarvan je soms nog tien minuten moet zoeken voor je de ander gevonden hebt). Dikbuikige geblondeerde ongeschoren dertigers van Angelsaksische afkomst; hiphoppende Japanse jongens met wijde broeken, bandana's en onverzorgde ringbaardjes; op onmenselijk dunne naaldhakken wankelende, met mobiele telefoons spelende, in korte rokjes getooide jongedames; zwaar behaarde, ongewassen, petdragende backpackers, eveneens van Angelsaksische afkomst; een knappe, gedecideerd rokende, waarschijnlijk recentelijk aan de Universiteit van Tokyo afgestudeerde jongen in een veel te duur maar zeer fraai pak; een stel vrolijke Hollandse uitwisselingsstudenten.



Na een uitstekende doch enigszins prijzige maaltijd, opgeleukt door de aanwezigheid van een enorme vissenkop, volgt de wandeling. Herinneringen van die eerste wandeling en nieuwe indrukken wisselen elkaar af.

Uit een Hawaiiaans restaurant klinkt vrolijke dansmuziek. Toevallig passerende dames nodigen ons door middel van één enkele, veelzeggende blik uit om in ruil voor een niet nader gespecificeerd geldbedrag enige tijd met hen door te brengen. In een luid ratelende gokhal kijken vier mensen gehypnotiseerd naar een stel plastic paardjes dat rondjes loopt over een grote groene baan, terwijl verderop een man die zijn stropdas heeft afgedaan meerdere malen een voetbal tegen een computerscherm aanschopt. Een condoomwinkel waaruit een bebaarde, in smoking gehulde motorrijder naar buiten komt lopen heeft de veelzeggende naam 'Amsterdam'. Een obscure seksclub heeft een tekst op zijn gevel staan die bij nadere inspectie een universele oproep tot vrede, respect en naastenliefde blijkt te zijn. Middenin een grote CD-winkel staat een schap met DVD's van 'Ja zuster, nee zuster'. De wanden van de duurste kamer in een willekeurig Love Hotel zijn versierd met enorme afbeeldingen van blauwe vinvissen.

En de café au lait in de Starbucks smaakt zoals café au lait smaken moet - alleen jammer dat ze het café latte noemen.



Na een tijdsprong bevind ik mij met een grote groep andere uitwisselingsstudenten opnieuw in Shibuya. We hebben ervoor gekozen de nacht door te brengen in een tent genaamd 'Pure Club'. Voor het luttele bedrag van 3000 yen (23 euro) mag je naar binnen, krijg je een plastic beker in je hand gedrukt, en, het beste van alles, mag je die beker bij de bar zo vaak als je maar wilt laten vullen met wat je maar wilt. Ik besluit van de gelegenheid gebruik te maken om een groot aantal mij onbekende cocktails uit te proberen (ik heb hiervoor een vrij goede tactiek bedacht: ik ga in de rij staan bij de bar, vraag aan iemand die naast me staat of hij me de naam van een cocktail kan noemen, en bestel die vervolgens). De tent is grotendeels gevuld met drinkende Amerikaanse militairen, op zoek naar enige verstrooiing en, wellicht, vergetelheid. Daarnaast bevinden zich er een niet onaanzienlijk aantal ogenschijnlijk vrijgezelle Japanse dames, enkele in wijde kleding gehulde Japanse hiphoppers met bandana's, en, zoals gezegd, een groep uitwisselingsstudenten die er de verjaardag van één van hen vieren.

De DJ schept er de gehele nacht plezier in de aanwezigen te martelen met een continue aaneenschakeling van R&B- en hiphopmuziek. De boxen blijven maar doorgaan met het uitbraken van de zeurende, nasale dames- en de luid brallende en scheldende herenstemmen die zo kenmerkend zijn voor deze (de Heer mag weten waarom) wereldwijd populaire herrie. Toch is de sfeer ontspannen; er zijn nauwelijks agressieve mensen. Iedereen drinkt, maar nagenoeg niemand gebruikt daarnaast nog andere drugs (al was het alleen maar omdat betrapt worden met een joint in Japan reden genoeg is om een jaar in de gevangenis door te brengen). Wanneer één van mijn studiegenoten een sterk naar marihuana ruikende kruidensigaret opsteekt worden enkele van haar aanwezige landgenoten bijzonder zenuwachtig - een Amerikaanse militair die betrapt wordt met (soft)drugs in zijn bloed is behoorlijk in de problemen.

De nacht vordert, de mensen worden dronken, de vloer van het herentoilet wordt steeds smeriger, de muziek blijft hetzelfde. Naast mij staat een twee meter hoge en minstens even brede Afro-Amerikaanse man met een groot gouden kruis om zijn nek en een grijns van oor tot oor aan iedereen die het maar wil horen te vertellen dat hij nog twintig uur heeft om te drinken (twintig uur voordat...? Voordat hij naar Irak vertrekt? Voordat hij trouwt?). De randen van de dansvloer zijn gevuld met tweetallen die zich bezighouden met tijdelijke interculturele ontmoetingen.

Tijd om naar huis te gaan. Genoeg gewandeld, genoeg gedanst voor vandaag. Maar eerst nog even een visburger halen bij de grote gele M.

Of twee.



Ook Shibuya verandert.

Ook de schattige geblondeerde meisjes van drie en een half jaar geleden raken steeds verder verwijderd van hun toekomstdromen.



Soms wil je de tijd even stil zetten. Om voor altijd zeventien te zijn.