Tuesday 24 May 2005

De moskee

Wie met enige regelmaat Torii Times leest weet dat Japan een land is dat een grote religieuze verscheidenheid kent. Hij of zij weet ook dat ik dit veelzijdige spectrum van ogenschijnlijk coëxisterende religieuze tradities één van de meest fascinerende aspecten van de moderne Japanse samenleving vind, en mij graag hierin verdiep. Sinds mijn eerste bezoek aan dit land heb ik reeds vele tempels van diverse boeddhistische pluimage, en een ongeveer even grote hoeveelheid Shinto-heiligdommen bezocht. Maar behalve mainstream Boeddhisme en Shinto interesseer ik mij ook vooral voor de minder bekende en sociaal geaccepteerde religieuze stromingen en hun positie. Ik bezocht reeds de hoofdtempel van een gemarginaliseerde, volgens de officiële lezing obscure, nieuwe religie; een lokaal centrum van een andere, eveneens gedemoniseerde maar desalniettemin zeer grote nieuwe religie; en twee pinksterkerken, waarvan één meerdere keren.

Afgezien van dergelijke nieuwe religieuze bewegingen, die vooral aantrekkingskracht uitoefenen op autochtone, in grote steden woonachtige Japanners, bestaat er nog een groep religieuze stromingen die niet tot de mainstream religieuze traditie van Japan behoort en die, in tegenstelling tot bovengenoemde nieuwe religies waarover altijd de nodige sappige indianenverhalen de ronde doen, weinig aandacht krijgt van media of van de wetenschap: de religies van migranten. De zogenaamd homogene Japanse samenleving herbergt in werkelijkheid verschillende groepen minderheden, met name in de grote steden, die natuurlijk hun eigen religieuze tradities hebben. Zo bevinden zich in de bergen nabij Osaka, een stad met een grote Koreaanse populatie, Koreaanse boeddhistische tempels die sterk verschillen van Japanse, zowel wat betreft uiterlijk, organisatie als doctrine. Ook zijn overal in de grote steden, onder andere bij mij in de buurt, Koreaanse kerken te vinden. Het is zeer aannemelijk dat ook Chinese, Braziliaanse en Filippijnse immigranten hun eigen tempels en kerken hebben, al weet ik hier minder van af.

De afgelopen tien, twintig jaar is het aantal immigranten uit islamitische landen, met name Indonesië, Pakistan en Iran, snel toegenomen. Momenteel bevinden zich in Japan naar schatting ongeveer 100.000 moslims (op een bevolking van 125 miljoen), het merendeel daarvan afkomstig uit één van deze drie landen. Er zijn in het hele land om en nabij de 35 officiële moskeeën, en nog eens 80 á 100 niet-permanente gebedsruimtes.

Afgelopen weekend had ik de gelegenheid een moskee te bezoeken in Chiba, een voorstad van Tokyo. Ik heb het geluk momenteel een vak te volgen over maatschappelijke ontwikkelingen in Iran en Pakistan bij een docente die niet alleen een schat aan kennis heeft over dit gebied en over de Islam in het algemeen, maar die ook nog eens een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar moslims in Japan. Zij had dit bezoek voor ons georganiseerd. En zo verzamelden wij ons zaterdagmiddag voor een mij onbekend metrostation. Wij waren met zeven mensen: de docente, een immer enthousiast springtouwmeisje van in de veertig die meeslepend kan vertellen over haar ervaringen als uitwisselingsstudente aan een door Khomeini gesticht religieus seminarium voor vrouwen of als onderzoekster in het Pakistaanse Peshawar naar misbruikte ontwikkelingsgelden, en die met haar gulle, stralende lach vervolgens alle politieke problemen weer wat lichter weet te maken; mijn klasgenoten, een zachtaardige, ietwat stuntelige jongen uit Litouwen en een tamelijk streng christelijk maar zeer gemotiveerd Koreaans meisje dat in haar eentje het hele Midden-Oosten wil bereizen; en drie enthousiaste Japanse eerstejaarsstudenten, twee meisjes en een jongen, die een ander vak volgen bij dezelfde docente.

Het duurt even voordat we de moskee gevonden hebben. De vier dames hebben allen prachtige zijden sjaaltjes meegenomen om hun hoofd mee te bedekken, wat ze erg mooi staat. De drie verdiepingen tellende moskee staat tussen twee andere gebouwen ingeklemd, maar is duidelijk te herkennen aan de fraaie, urnvormige, met twee minaretjes versierde witte voorgevel. We worden hartelijk welkom geheten door een ietwat gezette, licht bebaarde Pakistaanse man van een jaar of veertig, die vloeiend Japans, Engels en Urdu spreekt. Voor zijn glimlachende ogen draagt hij een klein brilletje. Hij leidt ons naar de gebedsruimte voor mannen, op de tweede verdieping - de aanwezigheid van vrouwen is geen probleem. Op de vloer van de rechthoekige kamer ligt een warm rood pluche Perzisch tapijt. De muren zijn crèmekleurig. De ruimte wordt verlicht door een gigantische kroonluchterachtige lamp aan het plafond. Eén muur wordt voor een groot deel in beslag genomen door een redelijk gevulde boekenkast; de muur daartegenover heeft in het midden de mihrab - de ronde nis die de richting van Mekka aangeeft (ik vermoed dat er niet veel mensen zijn die mij kunnen nazeggen in een moskee geweest te zijn waar de mihrab in zuidwestelijke richting ligt!) . In de nis staat een fraaie houtsnede van een korantekst in de vorm van een waterkan. Voor de boekenkast zitten zeven mannen op een rijtje. Een magere man in een lange beige jurk met een zwarte baard en een mutsje in dezelfde kleur als zijn jurk zit bij een grote videocamera; hij stelt zich voor als de cameraman en elektronicaexpert van de moskee. Naast hem zit een dikke man met een lange witte dwergenbaard en een glanzend kaal hoofd die reeds veertig jaar in Japan woont en het meest het woord zal voeren; ook hij is vloeiend in drie talen, afgezien van het feit dat hij af en toe vergeet te articuleren, waardoor hij enigszins moeilijk te verstaan is. Daarnaast zit een niet al te oude maar toch reeds bijzonder streng kijkende man met een donkere huid, een zware baard en fraaie traditionele kleding; hij blijkt de rol van imam te vervullen. In het midden van de rij zit een magere, bejaarde heer in witte kleding. Daaroverheen draagt hij een donkerblauw vest. Hij heeft een lange witte neus en draagt een grote bril. Op zijn hoofd heeft hij een okerkleurige, kokervormige muts. De man blijkt een vooraanstaande Indiase schriftgeleerde te zijn, die in India een madrassa voor vrouwen gesticht heeft die naar verluidt één van de grootste uit de hele islamitische wereld is. Daarnaast heeft hij verscheidene madrassa's gesticht in de Verenigde Staten. Momenteel werkt hij aan een boek waarin hij de vier wetscholen van de Soennitische Islam met elkaar vergelijkt en kijkt naar overeenkomsten. Naast hem zit een man zonder baard, maar met een groenbruine gebreide Mart Smeets-trui en een knobbelneus, en een goedlachse Sudanese man die werkt in Australië en op vakantie is in Tokyo, alwaar hij een moskee is binnengelopen, waar hij even later plotseling een stel studenten zag binnenlopen. De rij wordt gecompleteerd door een jongen van mijn leeftijd uit Ghana, die brandt van de vele onopgeloste vragen waar hij mee zit. Behalve de twee Afrikanen en de Indiase heer komt iedereen uit Pakistan.

We krijgen thee en iedereen stelt zich voor. Al vrij snel is het tijd voor de salat en wordt het gesprek even onderbroken. Het mooiste van het islamitische gebed vind ik het moment dat men het diepste geknield zit. Niet alleen omdat het een mooi gebaar van dank en overgave aan God is, maar ook en vooral omdat wanneer mensen in deze houding zitten hun voeten zo mooi te zien zijn. Onder de grote ruggen en billen piepen zeven paar voetjes tevoorschijn, drie daarvan met, vier zonder sokken. Vooral bij de voeten zonder sokken zie je duidelijk de rimpels in de voetzolen en de netjes opgevouwde teentjes. Bij de Afrikaanse mannen valt de lichte huidskleur van de voetzolen in vergelijking met de rest van hun lichaam op. Het heeft iets kwetsbaars, al die voeten naast elkaar - en dat is natuurlijk ook de essentie van het gebed.

Na het gebed komen twee Japanse vrouwen met hoofddoeken de ruimte binnen, die de echtgenotes van twee van de Pakistaanse heren blijken te zijn. Ze hebben twee kleuters bij zich. Het gesprek gaat verder, en we krijgen de gelegenheid vragen te stellen. Onze dappere docente vat direct de koe bij de horens en vraagt naar situaties waarin er conflicten ontstaan tussen de Japanse en de islamitische wet - bijvoorbeeld wanneer het de verdeling van bezit in het geval van een echtscheiding betreft. De dikke man zegt ietwat verbolgen dat iedereen moslim is en zich dus per definitie aan de islamitische wet houdt, maar de schriftgeleerde verbetert hem (zonder dat door te hebben, want hij verstaat natuurlijk geen woord Japans) en legt uit hoe het werkelijk zit: moslims hebben de plicht de wet van het land waar zij wonen te gehoorzamen. In het geval van een echtscheiding in Japan betekent dat dus dat die echtscheiding in overeenstemming met de Japanse wet, die zegt dat mannen en vrouwen gelijk zijn, dient te gebeuren. Wel wordt duidelijk gemaakt dat in een situatie waarin de islamitische wet niet in conflict is met de Japanse wet deze gewoon geldt; een islamitische man mag zoals we weten dus wel met een christelijke of joodse, maar niet met een boeddhistische vrouw trouwen.

Het gesprek gaat verder. Verschillende fundamentele onderdelen van de religie passeren de revue. De heren doen hun best alle aanwezigen te overtuigen van hun goede bedoelingen. Ze stellen expliciet dat de kern van 'alle' religies gelijk is - het geloof in één God, in de morele imperatief, in de profeten als boodschappers van God (het was me al eerder opgevallen dat veel moslims vaak - terecht - de overeenkomsten met het Christendom en het Jodendom benadrukken, maar polytheïstische religies vormen een iets groter probleem. Ik herinner me een Afrikaanse heer in de moskee in Rome die op lyrische wijze het Christendom en Jodendom prees, maar die toen wij vertelden dat we in Leiden ook het Hindoeïsme en het Boeddhisme bestuderen verontwaardigd snoof dat dat geen religies zijn) en in het bestaan van hemel en hel (waar het Boeddhisme natuurlijk wel vrolijk aan meedoet). Ze leggen bij dit laatste punt duidelijk de nadruk op de daden die wij doen als zijnde bepalend voor waar wij uiteindelijk terechtkomen, en ik kan moeilijk de gedachte onderdrukken dat dit toch een stuk humanistischer is dan de zwartwittheologie van al die zich als konijnen over de wereld verspreidende evangelische kerken en stromingen die stelt dat wie niet gelooft in de feitelijke feitelijkheid van de dood van Christus, zoon van God, omwille van onze eigen zonden, uiteindelijk sowieso zal branden in de hel, al heeft hij nog zoveel scholen en ziekenhuizen gesticht. Ik heb medelijden met mijn Koreaanse klasgenote die zich op dit moment realiseert dat zij waarschijnlijk de enige in het gezelschap is die strakjes niet zal branden in de hel. Het is ook een verademing om de heren horen te vertellen dat God overal is, of dat nou een moskee, een kerk of een tempel is. In essentie is het dus net zo goed mogelijk om tot Hem te bidden in een moskee, naast je bed, of in een boeddhistische tempel, zolang je maar bidt tot de ene God en niet tot een heilige of een bodhisattva. Daar heb ik recentelijk ook wel eens iets anders over gehoord.

Ik wil het gesprek weer op de positie van de Islam in Japan brengen en vraag naar contacten en conflicten tussen moslims van verschillende achtergronden. Een Nederlandse Turkse moslim zal in principe nooit een Marokkaanse moskee binnenstappen, en vice versa - ik kan mij dus voorstellen dat Pakistaanse en Indonesische moslims (om nog maar te zwijgen van Iraanse sjiieten, al gaan verreweg de meeste Iraniërs in Japan naar verluidt nooit naar de moskee) er weinig behoefte aan hebben elkaars moskeeën te bezoeken. Ik wil weten of verschillen in cultuur, taal en religieuze oriëntatie in de begintijd van de islamitische migratie naar Japan tot moeilijkheden geleid heeft. Het antwoord is weinig bevredigend: alle moslims geloven hetzelfde, er zijn geen verschillende denominaties zoals binnen het Christendom en het Boeddhisme (daar zou ik tegenin brengen dat iedere moskee en iedere imam fungeert als een zelfstandige denominatie; als er één religie is waarin een veelheid aan meningen, onafhankelijke organisaties en uiteenlopende interpretaties bestaat dan is het wel de Islam - dat blijkt reeds uit het feit dat de hier aanwezige heren elkaar regelmatig tegenspreken). Iedere moslim is welkom in iedere moskee (dat weet ik ook wel; maar dat zegt natuurlijk niets over de realiteit van de moslimgemeenschap in Japan). Mijn volgende vraag, of de heren in Japan wel eens iets als islamofobie ervaren hebben, wordt beantwoord met een volmondig 'nee' - een beetje te volmondig, misschien. Hoe het ook zij, men is erg geïnteresseerd in het overbrengen van de goede punten van de Islam als religie, maar wanneer we vragen naar de concrete situatie van de Islam in Japan komen we niet veel verder dan enkele nietszeggende, politiek correcte antwoorden.

Wanneer we aan het eind van de middag op het punt staan weg te gaan worden we uitgenodigd voor de avondmaaltijd. We krijgen basmatirijst met curry en linzensoep. Het smaakt heerlijk. Na afloop krijgen we allemaal een fraaie agenda mee naar huis, gevuld met Japanse vertalingen van koranteksten, advertenties van een halal slagerij in Tokyo en een reisbureau gespecialiseerd in reizen naar Mekka, en schema's met de tijdstippen waarop het gebed plaats moet vinden. We bedanken iedereen hartelijk voor de gastvrijheid.

Weer een mooi thema voor een afstudeerscriptie of verder onderzoek...
Insjallah.

Monday 16 May 2005

Okinawa

Ik zie dat het alweer een maand geleden is dat ik voor het laatst iets geschreven heb voor Torii Times. Ik bied dan ook mijn excuses aan aan al mijn trouwe lezers die elke dag vergeefs een kijkje namen en weer tegen die foto van dat (weliswaar fraaie) Arabische interieur aankeken. Het is tijd om weer eens wat te vertellen over mijn gebeurtenissen hier.

Ik heb de afgelopen maand veel meegemaakt en het erg druk gehad. Op studiegebied ben ik aan een bijzonder interessant project begonnen: in het kader van een college over antropologie en documentaires ben ik bezig met het maken van een documentaire over de pinksterkerk waar ik enige tijd geleden over geschreven heb (zie verderop op deze site); ik zal hier ongetwijfeld te zijner tijd nog het een en ander over vertellen. Verder wacht me nog een tweetal werkstukken en andere studieverplichtingen. Voeg daarbij de vier avonden per week dat ik moet werken, en het moge duidelijk zijn dat niemand zich ongerust hoeft te maken over of ik hier nog wel genoeg om handen heb. Gelukkig werk ik met veel plezier, en ben ik ook erg tevreden over de vakken die ik dit semester heb gekozen. Het enige dat me enigszins mijn keel begint uit te komen is het wel erg schoolse karakter van de colleges Japans, maar daar is verder niet zo gek veel aan te doen. Over het algemeen vermaak ik me nog uitstekend.

De voornaamste redenen voor het feit dat ik de afgelopen maand niet heb kunnen schrijven waren de bezoeken die Liza (mijn vriendin) en mijn ouders me hier hebben gebracht. Ofschoon hun aanwezigheid enkele twijfelachtige resultaten voor Japanse overhoringen als onvermijdelijk gevolg had, was het fantastisch dat ze hier konden komen en hebben we het erg naar onze zin gehad. Liza is ruim twee weken hier geweest, mijn ouders een kleine tien dagen; niet precies op dezelfde tijd, maar omdat er wat overlap zat in hun verblijven hebben we ook nog een paar leuke dagen met zijn vieren doorgebracht.

Voordat mijn ouders hier waren hebben Liza en ik een lang weekend met zijn tweeën gekampeerd in Okinawa, de uitgestrekte subtropische eilandengroep ten zuiden van Japan. Met oprechte dank overigens aan de All Nippon Airways, die zo vriendelijk waren op hun website de mogelijkheid aan te bieden om, mits je ruime tijd van tevoren reserveert en betaalt, voor bepaalde periodes vliegtickets voor de helft van de prijs aan te bieden. En dat was nog niet alles. Toen wij namelijk vrijdagochtend vroeg op het vliegveld Haneda bij onze gate aankwamen zagen wij dat we niet met een gewoon toestel naar Okinawa gevlogen zouden worden, maar dat, tot onze grote verrukking, ons vliegtuig geheel beschilderd was met Pokemon-personages. En toen wij vervolgens het vliegtuig betreden bleek dat ook de bekleding van de stoelen, de gordijntjes bij de toiletten, de papieren kopjes waarin ons drinken geserveerd werd en zelfs de schattige schortjes van de stewardessen allen een Pokemon-motief hadden... Ik raakte weer vervuld van een gevoel van verliefde verwondering voor de prachtige wansmaak die dit land soms tentoonspreidt, vooral wanneer het tekenfilmfiguurtjes en soortgelijke schattigheden betreft.

Ons vliegtuig gaat naar Naha, de hoofdstad van de prefectuur Okinawa. Naha ligt op het grootste eiland van de eilandengroep, ongeveer halverwege Kyushu en Taiwan, en bevindt zich daarmee maar net boven de kreeftskeerkring, op dezelfde hoogte als de Sahara, de Perzische Golf en Noord-Mexico. Ik realiseer me dat ik niet eerder zo zuidelijk ben geweest en hoop van harte dat ik een mooi kleurtje aan dit weekend zal overhouden. Helaas is het nog bewolkt wanneer we aankomen, maar dat mag de pret niet drukken. We nemen de splinternieuwe monorail en rijden vervolgens een half uur door Naha; een bizar chaotische verzameling wittige blokkendozen in de meest uiteenlopende vormen en maten. Bij het eindpunt aangekomen stappen we uit. Het is nog bewolkt, maar aangenaam warm; de ietwat trillende lucht legt een lichte deken over ons heen, als ware het reeds zomer. We lopen tussen krakkemikkige blokkendoosjes en kleine eethuisjes door. Her en der zien we jonge kinderen in zomerkleding en iets oudere kinderen in de bloedhete Pruisische legeruniformpjes en matrozenpakjes (afhankelijk van hun geslacht) die in dit land voor schooluniform moeten doorgaan. De meeste van hen zien er, hun kleding uitgezonderd, opmerkelijk anders uit dan de kinderen in Tokyo; behalve een donkerder huid hebben ze ook andere gelaatstrekken.

We lopen naar Shuri, de vroegere hoofdstad, waar het oude paleis van de koning van Ryukyu (de eigenlijke naam van de eilandengroep) zich bevindt. Het oorspronkelijke paleis stamt uit de hoogtijdagen van de Ryukyu-cultuur (15e en 16e eeuw), toen de eilandengroep nog een Chinees protectoraat was en er nog geen Japanners of Amerikanen de dienst uitmaakten. Helaas is het kasteel, evenals nagenoeg elk ander gebouw op het eiland, volledig verwoest tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar de reconstructie mag er wezen. Voor de beroemde toegangspoort, een fraai rood bouwwerk met een ingenieuze constructie van balken en dwarsbalken als dak dat enigszins aan de poorten van de Chinatown in Yokohama doet denken, proberen dames in prachtige jurken ons te verleiden voor een niet nader gespecificeerd geldbedrag met hen op de foto te gaan, of, beter nog, om zelf zo'n jurk aan te trekken. We lopen verder. Een babybroertje van de Chinese muur slingert zich om het kasteel heen. Uit discreet weggestopte luidsprekers komt traditionele muziek. Poorten en deurposten worden bewaakt door fraai uitgesneden draken. We laten de binnenkant van het paleis voor wat het is en genieten van de wandeling door de paleistuin, waar vier oudere dames met hoofddoekjes onkruid aan het verwijderen zijn. Zonder enige gêne Engels sprekende souvenirverkopers proberen ons te verleiden modelloze T-shirts van het genre 'I love Okinawa!!! :)' te kopen. We bezoeken het deels gerestaureerde koninklijke mausoleum; ofschoon er slechts een fractie van het origineel te zien is is het een indrukwekkend complex met een aantal fraai versierde stenen muren, omgeven door lianenbomen met krioelende wortels en bamboe. De zon breekt steeds verder door. In een grote vijver zwemmen karpers en waterschildpadden.

We laten de stad achter ons. Dit weekend verder geen geschiedenis, godsdienst of maatschappelijke ontwikkelingen, maar een tentje op een strandje op een afgelegen eilandje. Even niets.

Ons eilandje ligt in een eilandengroepje, ongeveer een uur varen verwijderd van het hoofdeiland. Het heeft een klein dorpje met enkele honderden inwoners. In het dorpje bevinden zich een levensmiddelenwinkeltje, enkele pensions, een café-restaurant en een basisschool. Tussen de huizen liggen moestuintjes waarboven dode kraaien zijn gehangen. Voor een ongemaaid grasveldje waarop zich een houten schuurtje met een altaar bevindt staat een kleine torii. De rode verf is reeds grotendeels afgebladderd. Er zijn nauwelijks mensen.

Na wat proviand te hebben ingeslagen verlaten we het dorp. De lucht is weer aan het betrekken. Ons eilandje is heuvelachtig en bestaat grotendeels uit bos en struikgewas. In de verte zien we een witte kraanvogel. Gezoem van cicades en andere insekten vult de van de geur van jasmijn vervulde lucht. We passeren met zuurstofflessen gevulde schuurtjes - de meeste mensen die hier komen komen om te duiken - en komen aan bij het schitterende zandstrand, dat we een tijdje volgen voor we bij het veldje en het verwaarloosde washok aankomen waar we kunnen kamperen. In de omgeving staan twee andere tentjes; we zetten het onze er in de buurt. We krijgen bezoek van twee herten, een dolle insekt en een grote, glimmend zwarte salamander. Na een voedzame maaltijd van crackertjes met tonijn, kwarteleitjes uit blik, winterpeen en groentesap gaan we vroeg slapen.

De volgende dag is het grauw en kil. We maken een wandeling over een rotspaadje, vanwaar we een prachtig uitzicht hebben op het strand, de zee en de andere eilandjes. De geuren van de onbekende planten zijn intens en prikkelend, en doen me verlangen naar meer en langere wandelingen. Maar wanneer we rond het middaguur weer bij de tent zijn begint het te regenen. Wat begint als een onschuldig buitje wordt heviger en heviger en ontwikkelt zich tot een ongekend zware hoosbui die tot het begin van de avond zal voortduren. We zitten in het washok, zingen liedjes, praten en doen spelletjes - er is weinig anders dat we kunnen doen. De hemel huilt zich leeg, terwijl wij samen op de zon wachten.

Wanneer het 's avonds eventjes droog is gaan we naar het dorpje om wat inkopen te doen. De weg ligt bezaait met vele tientallen doodgereden salamanders. Het is een verschrikkelijk gezicht. Een kikkermannenkoor zingt uit volle borst potentiële liefdespartners toe.
Soms liggen leven en dood heel dicht bij elkaar.

De volgende dag is het nog steeds grijs en kil, maar gelukkig is het droog. We slapen uit, zwemmen, praten en wandelen. Een piepklein kreupel schildpadje zit verdrietig op de weg te wachten tot een lief meisje hem voorzichtig in de berm zet. We komen bij een strandje dat bezaait ligt met prachtige schelpen en besteden de halve middag aan het verzamelen van de mooiste exemplaren (die later in twee zware, stinkende plastic zakken meegenomen zullen worden naar Tokyo, om daar vervolgens zonder verdere bestemming op een balkon van een dormitory voor uitwisselingsstudenten te belanden). Nu en dan komt er uit een schelp een bange heremietkreeft tevoorschijn, die we netjes laten gaan. 's Avonds genieten we op het terras van het door drie vriendelijke dames gerunde café-restaurant 'Hard Rock Bar' van een heerlijke Okinawaanse vismaaltijd. De sushi smaakt totaal anders dan wat ik ooit gehad heb; de rijst is licht zout en gekruid, de vis is mij totaal onbekend maar smaakt verrukkelijk. Voor ons ligt het strand, met daarachter de zee, gehuld in duisternis. Het begint weer te regenen. Helaas kunnen we door het slechte weer geen sterren zien, maar het heerlijke eten, de vriendelijke bediening en bovenal het besef hoe fantastisch is dat we samen mogen zijn en dat we samen hier mogen zijn maken dat meer dan goed.

Wanneer we door de regen teruglopen naar de tent, horen we weer het kikkerkoor.

Als we op maandagochtend, de dag waarop we helaas weer terugmoeten naar Tokyo omdat de plicht nu eenmaal roept, uit ons tentje kruipen is het prachtig zonnig weer. De lucht en de zee zijn stralend blauw en het is heerlijk warm.

De timing van de weergoden kwam ons dit weekeinde niet zo goed uit. Maar het was toch heerlijk om even een paar dagen helemaal weg te zijn van alles, in een tentje te slapen, niets te moeten en bovenal alle tijd te hebben voor elkaar.

En we komen terug naar ons eilandje. Beloofd.

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC00226.jpg