Thursday 29 May 2008

Dartmoor

Kale heuvels strekken zich voor ons uit. Pony's en schapen hobbelen rond. Ooit was hier een spoorlijntje, ooit was hier een dorp. Nu is er leegte. De wind waait ons woest in het gezicht. Nergens staat een boom. De wereld is van gras en mos, zover het oog reikt.

Stenen en muren en prehistorische fundamenten zitten vol verhalen, maar ze spreken een taal die we niet verstaan. In de verte zien we een perfect kegelvormige berg. De leegte zit vol met verschillen. De stemmen van de stenen gaan verloren in de wind.

Een middeleeuwse stenen brug nodigt ons uit een beek over te steken, maar we verkiezen de zuidkant. We zompen weg in het moeras. Het beekwater is koud voor onze voeten, de kiezels zijn verraderlijk, maar we mogen oversteken.

Een lammetje ging dwalen, en brak zijn pootje. De goede herder is in geen velden of wegen te bekennen.

De lucht betrekt. Kale heuvels maken plaats voor groene velden. Alles glooit. Varens, vingerhoedskruid en boterbloemen tieren welig. Weggetjes worden geflankeerd door hoge hagen.

Een steile trap leidt naar de camping. Iedereen is vriendelijk, iedereen praat over het weer. De wind raast almaar harder. Het kleine tentje wordt bestookt met harde windvlagen en venijnige regendruppels. De slaap is maar moeilijk te vatten.

Een natte tent weegt veel meer dan een droge. Weggetjes met hoge hagen en een modderig bospaadje brengen ons naar een lief restaurantje. Op de tafeltjes liggen geruite kleedjes. Een grote pot thee en dito baguette brengen weer wat nieuwe moraal. Het zonnetje breekt door.

Vrolijk stroomt de brede beek aan ons voorbij. We vieren het karige zonlicht met een vanilleijsje. Een gemengd bos brengt ons verder naar het noorden. Onder de bemoste boomwortels ligt een grote kabouterstad, compleet met marktplaats, flats, raadhuis en buitenwijken. Men laat ons passeren. Men slaapt, en laat zich niet zien.

De regen heeft bospaadjes doen veranderen in provisorische beken. Onze schoenen raken doorweekt. Maar het zonlicht speelt door de boombladeren, en het bos ruikt naar prachtige herinneringen, dus het geeft niet.

Een nieuwe camping heet ons welkom. De spaghetti smaakt prima. Een tekenfamilie blijkt het op mij te hebben voorzien. Acht kleine etters hebben zich in mijn benen geboord. Een voor een pluk ik ze er uit. Ergens blijft een piepklein hoofdje zitten. Ik maak me een beetje zorgen, wetende wat Lyme kan aanrichten. Rotbeesten.

De nacht is halverwege als het weer begint te regenen. Het houdt niet meer op, ook de volgende dag niet. De hemel huilt onafgebroken.

Een meneer werkt als kok in het midden van de moor. Zijn vrouw komt uit de Canarische eilanden. De auto is een sauna. Hij zegt doctor in de rechten te zijn. Hij brengt ons zo naar onze bushalte.

Exeter is een gezellig stadje, met scheve middeleeuwse huisjes en een prachtige kathedraal. Overal zijn winkels met outdoorspullen, overal winkels met bruidskleding. Die prachtige bordeauxrode jurk, als Ze die nou eens zou dragen, op de dag dat Ze ja tegen me zegt.

Ik brand een kaarsje voor mijn naamgenoot, naar wie de kathedraal genoemd is.

En de trein brengt ons weer terug naar Londen.

Monday 26 May 2008

De inbraak

De titel van dit verhaal had eigenlijk 'The Dark Side of the Moon' moeten zijn, of 'Het Amerikaanse diner'. Maar ik kan u helaas niet de mooie verhalen vertellen die ik u had willen vertellen, want er is iets tussen gekomen. Soms gebeuren er nu eenmaal vervelende dingen, die je eventjes behoorlijk bezig houden en uit balans brengen. En daar ik altijd graag met u deel wat mij bezighoudt, wil ik u ook de recente gebeurtenissen niet onthouden.

De week begon zo mooi. Ik bezocht met twee vrienden de voormalige Millennium Dome, die inmiddels Zuurstof Arena heet (volgens mij heeft het iets met mobiele telefoons te maken, maar dat terzijde): een circustent van gigantische proporties. Hier speelde Roger Waters, een van de grotere genieen uit de popgeschiedenis, en wij hadden kaarten weten te bemachtigen. Het concert was, in een woord, fantastisch. Zelden ging muziek zo diep, zelden had het zo'n kracht en raakte het me zo als op deze avond. De muzikanten die Waters ondersteunden waren geweldig; vooral de drums en de saxofoon lieten een grote indruk achter. De videobeelden die geprojecteerd werden op een groot scherm achter het podium waren spannend, intrigerend en soms tamelijk psychedelisch, en versterkten de ervaring van de muziek. De geluidskwaliteit was uitstekend. Voor de pauze werden we verwend met sommige van de beste rocksongs ooit gemaakt, waaronder 'Shine On You Crazy Diamond' (biggelende tranen, gelooft u mij) en 'Wish You Were Here' - live klinken ze zo oneindig veel beter dan in de huiskamer, en in de huiskamer klinken ze al prachtig, kun je nagaan - en een aantal nieuwere nummers, waaronder een vlammende anti-Bush protestsong. Na de pauze kregen we onder meer de volledige Dark Side of the Moon cadeau. Het was weergaloos. De subject-object dichotomie vervaagde, verdween bij vlagen, en ik werd de muziek. Wat een avond.

De boeken die ik nodig heb voor mijn scriptie waren er plotseling, dus ik moest weer aan de studie - te meer daar ze over enkele weken weer terug moeten naar Japan. Helaas mag ik de boeken alleen in een afgesloten ruimte in de bibliotheek raadplegen, en helaas sluit die ruimte om 5 uur 's middags en 's weekends, waardoor het aantal contacturen tussen mij en de boeken danig beperkt wordt. Het feit dat ik de komende dagen in Devon vertoef is ook niet echt bevorderlijk voor mijn scriptieonderzoek. Maar hoe dan ook is het een opluchting dat de boeken hier zijn. We gaan er vooralsnog maar vanuit dat het wel goed komt met die scriptie.

En er was meer goed nieuws. Ik had een schandalig hoog cijfer voor het tienduizend woorden tellende, zwaarwegende essay over de mythe van de Japanse liefde voor de natuur, en liep te stralen. Ook voor een ander essay kreeg ik een fraai cijfer. De DVD van Hurlyburly was eindelijk af, en we bekeken hem met een gezonde mengeling van schaamte en trots. Nieuwe Nederlandse bezoekers kwamen, en de gezelligheid kende geen tijd. Tussen de bedrijven door wachtte ik met kloppend hart op nieuws uit Oslo, maar vooralsnog heb ik geen bericht mogen ontvangen.

Ik werd uitgenodigd om mee te gaan naar een diner van het Woodrow Wilson Instituut, waar de jaarlijkse Woodrow Wilson Awards werden uitgereikt.* Ik had een smoking geleend, en mijzelf een paar fraaie zilverkleurige manchetknopen met I Ching-achtige streepjes cadeau gedaan. Het diner vond plaats in de prachtige Guildhall, het Gothische gebouw waar in vroeger tijden de gilden bijeen plachten te komen. De meeste aanwezigen waren Amerikaans, en werkten, evenals de jongedame die ik vergezelde, voor de Amerikaanse ambassade. Ik ontmoette een met een wagonlading medailles versierde marineman, die ervan overtuigd was mij al eens eerder ontmoet te hebben. Hij waardeerde de Nederlandse krijgsmacht zeer: 'jullie doen goed werk voor ons in Afganistan'. (Oh, doen we het voor Amerika? Dat vertelt de Nederlandse regering ons nou nooit; die houdt ons voor dat 'we' in Uruzgan zitten om de zielige mensen aldaar te helpen, niet vanwege de Verenigde Staten. Deze marineman was tenminste eerlijk...) Ik ontmoette een vriendelijke meneer die met ons sprak over moderne kunst en de naderende presidentsverkiezingen (hij steunde dezelfde kandidaat als ieder weldenkend mens, maar had weinig hoop op een goede afloop). Iedereen was informeel en stelde zich voor met louter de voornaam - het cultuurverschil, zo veronderstelde ik, want in Europa verwacht men niet op een officieel 'black tie' diner een zo informele sfeer aan te treffen. Champagneglazen werden voortdurend bijgevuld. Ik ontmoette een echtpaar dat op het consulaat in Sapporo gewerkt had, en zich kwaad maakte over de gouverneur van Colorado die zijn naam gespeld wil zien met een accent op de N. Het eten was uitstekend, de wijn werd voortdurend bijgevuld. Op een scherm werden filmpjes vertoond waarin het instituut zichzelf en de gelukkigen die deze avond een prijs zouden kregen ongegeneerd en ongenuanceerd de hemel in prees. De winnaars waren de beroemde musicalcomponist Andrew Lloyd Webber en een mij onbekende kapitalist-filantroop. Mijn favoriete Italiaanse huisgenoot probeerde me steeds te bellen, maar ik kon moeilijk tijdens de speeches weglopen. Na het diner belde ik hem terug.

'Aike, er is ingebroken. Ze hebben onze laptops meegenomen. De jouwe is ook weg.'

St. Paul's, Central Line... Mijn foto's, mijn foto's... Andere bestanden... Als ze mijn USB-stick maar hebben laten liggen... Mijn camera, de geheugenkaarten, oh God laat ze die niet gevonden hebben... Holborn, Piccadilly Line... Wanneer heb ik voor het laatst backups van mijn foto's gemaakt... Vorig jaar zomer... Mijn beer, mijn beer, oh als ze maar met hun vieze poten van mijn lieve beer zijn afgebleven... Dit moet die verzekering toch gewoon vergoeden... Manor House, bus 29... Ik ben de foto's van mijn afstudeer- en afscheidsborrel kwijt, voorgoed... Die in elk geval... Moet ik nu hier een nieuwe laptop kopen, of kan ik beter wachten... Halte St. Ann's Road, uitstappen... Die kerel die daar loopt, zou die het geweest kunnen zijn... Mijn beer, en mijn camera...

Ze zijn er nog, zie ik. Behalve mijn laptop en mijn lege rugzak lijken ze niets te hebben meegenomen. Ik druk mijn beer stevig tegen me aan. Twee van mijn huisgenoten hebben morgen een examen, en zitten gestresst in de huiskamer te studeren, wachtend op de politie. Het is druk vanavond, en pas om twee uur 's nachts komen ze. We proberen na te gaan hoe het precies gebeurd kan zijn, en tellen onze zegeningen: op de kamer van mijn huisgenote lag vierhonderd pond aan contant geld voor vaste lasten open en bloot te wachten, maar dat hebben ze simpelweg over het hoofd gezien. Ook de dure camera van mijn andere huisgenoot is er nog. Volgens de agenten is ons slot eenvoudig te forceren, en is het waarschijnlijk dat dit is wat er is gebeurd. Meerdere malen hadden we onze huisbaas gevraagd om een beter slot, maar deze achtte dat onnodig (de eerste huisbaas die zich ook maar enigszins bekommert om het lot van zijn bewoners moet volgens mij nog geboren worden). Hij wordt bedankt.

De volgende dag vind ik mijn rugzak op de stoep. Hij was er gisteravond nog niet. Waarom zouden ze die in vredesnaam komen terugbrengen? We krijgen bezoek van twee rechercheurs. Er is geen vingerafdruk te vinden. Ze zijn uitermate vriendelijk, maar het is wel duidelijk dat we onze laptops niet terug zullen krijgen. Mijn huisgenoten maken hun examens slecht, gespannen als ze zijn door het gebeurde. Ook ik voel me gespannen. Een laptop is een ding dat vervangen kan worden; vervelend, maar niet onoverkomelijk. Het verliezen van foto's en andere bestanden is veel erger, maar gelukkig heb ik van het meeste back-ups. Het vervelendste is echter de inbreuk die gemaakt wordt op je prive-sfeer, en het besef dat je je niet meer veilig kunt voelen in je eigen kamer. Het ergste is de angst dat er iets gebeurd is met je beer.

Tijd om uit te waaien, tijd om te wandelen. Maar daarover meer in het volgende verhaal.



* Woodrow Wilson was de president van de Verenigde Staten ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Zijn idealistische notie van het 'zelfbeschikkingsrecht der volkeren' werd door Engeland en Frankrijk handig ingezet om de Habsburgse en Ottomaanse rijken te doen uiteenvallen (en vervolgens zelf het Midden-Oosten in te pikken). Ook liggen zijn ideeen ten grondslag aan de oprichting van de Volkerenbond, de voorloper van de Verenigde Naties.

Friday 16 May 2008

De ambassade (vervolg)

Enkele weken geleden vertelde ik u over mijn ervaringen op de Nederlandse ambassade. Ik was daar om een nieuw paspoort aan te vragen. Daar ambassades per definitie ideologische schatkamers zijn, rijk aan mythen en symbolen, gaf ik mijn oren en ogen goed de kost. Het verband tussen mijn indrukken aldaar, en het betoog dat ik schreef aangaande de opkomst van nationalisme en de bijkomende uitsluitingsmechanismen in de huidige Nederlandse maatschappij, was snel gelegd. Maar ik heb u nog niet verteld hoe het afliep. Ik moest namelijk nog een keer terug naar de ambassade, om mijn nieuwe paspoort op te halen.

De vorige keer dat ik bij de ambassade was schitterde de Europese vlag door afwezigheid. Vertwijfeld vroeg ik mij af of de anti-Europese sentimenten nu al tot zo ver in het ideologische staatsapparaat (zie Althusser) waren doorgedrongen, dat de ambassade de Europese vlag in de ban had gedaan. Welnu, lieve mede-Europeanen, ik kan u gelukkig vertellen dat dat niet het geval is. Toen ik gisteren bij de ambassade kwam viel mijn oog direct op de fraaie blauwe vlag met gele sterren, die trots naast het oranje-blanje-bleu hing te wapperen. Ik slaakte een zucht van verlichting. Kennelijk zat hij de vorige keer inderdaad in de was.

(In dat geval zou het de moeite waard zijn om de ambassade te telefoneren en te vragen welk wasmiddel ze gebruiken. Het blauw was prachtig diep, het geel fel - zo zou ik mijn bonte was ook wel uit de machine willen zien komen!)

Normaliter kom ik te laat voor dingen. Het is een slechte eigenschap, maar moeilijk te veranderen. Wie met mij een afspraak maakt kan er vergif op innemen dat ik tien minuten te laat aan kom rennen (sorry dames). Maar dit keer ben ik voor de verandering eens te vroeg: wanneer ik bij de ambassade aankom, is het hek nog gesloten. Voor mij staan acht mensen in een rij te wachten. Na vijf minuten worden we binnengelaten.

Dezelfde bewakers als de vorige keer bemannen de poort. Sommige wachtenden mogen doorlopen naar het loket, andere moeten wachten. Het lijkt erop dat eenieder met een witte brief in de hand mag doorlopen, terwijl de mensen met een klein groen briefje moeten wachten. Prima, de witte brief zal vast een andere rituele betekenis hebben dan het groene briefje, zo gaat dat in bureaucratische tempels. Het patroon wordt echter doorbroken wanneer de man voor mij direct doorgelaten wordt, ondanks het feit dat hij eenzelfde groene briefje in zijn hand heeft als een tweetal jongens dat voor hem in de rij stond, maar dat wel moet wachten. Een zekere verbazing maakt zich van mij meester. De wachtende jongens dragen spijkerbroeken en leren jacks, en hebben een donkere huidskleur. De man die door mag lopen draagt daarentegen een krijtstreeppak en heeft een witte neus. Nee, het zal toch niet? Dat kan toch niet? Zou het niet zo kunnen zijn dat de meneer in het krijtstreeppak een ander soort groen briefje had dan de twee jongens die moesten wachten...? Wellicht, wellicht. Daar gaan we vooralsnog maar gewoon van uit. De wondere wereld van de bureaucratie is voor ons leken nu eenmaal moeilijk te doorgronden, en er is geen enkele reden om bewakingspersoneel te gaan lopen beschuldigen van klassenjustitie of, erger, racisme. Het was gewoon een ander soort briefje. Punt uit.

Het meisje achter het loket is nieuw, en weet nog niet precies wat ze moet doen. Misschien is ze een stagiaire. Het kost haar in elk geval de nodige moeite om de paspoorten te vinden van de kinderen van de Belangrijke Meneer die ongeduldig staat te wachten. Dat de meneer belangrijk is blijkt wel uit het maatpak dat hij draagt, de lange beige jas die hij daarover draagt (kan iemand mij vertellen waarom zichzelf belangrijk vindende heren altijd van die afzichtelijke lange beige of grijze jassen dragen?), het gemak waarmee hij zijn zachte G combineert met de hele hete aaRdappel in zijn keel, en bovenal de neerbuigende toon waarop hij het meisje terecht wijst als ze een foutje maakt. 'Nee, ik gaf u twéé paspoorten. Juist ja' - op de toon van 'nee, je mag niet nóg een ijsje, je hebt er al een op. Foei.' Meewarige blikken zijn haar deel. Omdat het even duurt voordat het zenuwachtige meisje alle paspoorten verzameld heeft die hij nodig heeft, biedt hij zijn excuses aan aan de Belangrijke Mevrouw die achter hem in de rij staat. Het 'excuses heuR, mevrouw', gaat gepaard met een misselijkmakende blik van innige verstandhouding. (Ach ja, loketgepeupelte, wat doe je eraan hè, hahaha.) Als hij eindelijk de juiste paspoorten heeft zegt hij, met zoetgevooisde stem, 'even de namen controleren heuR, ik heb het al eens meechemaakt dat die niet klopten.' Een arrogant lachje volgt. Dan loopt hij weg, de Belangrijke Mevrouw naast hem nog een prettige dag wensend.

Dan is het de beurt aan de Belangrijke Mevrouw. Haar onbegrensde minachting voor het meisje achter het loket komt tot uitdrukking in de koude toon van haar stem. Hoe is het mogelijk, dan heb je een gloeiend hete aaRdappel in je keel, en dan weet je het toch klaar te spelen om ijspegels in je stem te leggen. Knap hoor. 'Waar is uw brief?' vraagt het meisje voorzichtig. 'Ik heb geen brief ontvangen. Meneer ... vertelde mij dat ik hieR mijn paspooRten kan ophalen', blaft ze. Als het meisje haar de paspoorten geeft maar ze niet helemaal naar voren schuift, wordt ze afgeschoten met een verwoestend 'ik kan er zo niet bij'. Haar stem lijkt rechtstreeks uit de vriescel te komen. Vergeleken daarbij is Verdonk een warme persoonlijkheid.

De meneer in het krijtstreeppak krijgt zijn paspoorten snel. Het meisje begint er handigheid in te krijgen, zo lijkt. Dan is het mijn beurt. Ik begroet haar en geef haar de brief. Ze groet me terug en geeft me een voorzichtige lach. 'Ik kom mijn paspoort ophalen', zeg ik. 'Kunt u zich legitimeren?' vraagt ze. Nee, natuurlijk kan ik dat niet, 'want ik heb u mijn paspoort gegeven toen ik hier de vorige keer was.' Ja, daar zit wat in. Ze kijkt in het stapeltje paspoorten dat voor haar ligt, maar daar zit de mijne niet tussen. Waar zou dat ding dan zijn? 'Een momentje alstublieft,' zegt ze, terwijl ze me een nieuwe, verlegen lach schenkt. Geen probleem. Voor zulke mooie lachen kun je alle momentjes van de wereld van me krijgen.

Ze komt terug met haar begeleidster, die haar wijst op het bakje waar nieuwe paspoorten klaarliggen. 'En dan moet je even naar de foto kijken om te kijken of het echt die meneer is', instrueert ze haar. Het meisje kijkt naar de foto, en dan naar mij. Haar gezicht wordt rood. 'Ja, dat is hem', zegt ze zachtjes. Ze geeft me mijn nieuwe paspoort. Tot mijn oprechte verbazing en vreugde krijg ik ook mijn oude paspoort terug, ondanks het feit dat mij de vorige keer was medegedeeld dat dit niet mogelijk was daar het ding licht beschadigd was. Kennelijk heeft men zich vergist. Ik kan er niet mee zitten. Hoera, ik heb mijn mooie stempels nog!

Het meisje achter het loket schenkt me een laatste kwetsbare lach. 'Dag meneer, fijne dag nog.' Ik realiseer me dat de situatie er niet naar is om haar telefoonnummer te vragen. 'Dank u wel. U ook nog een fijne dag.' Heel even houden onze ogen elkaar vast. Dan loop ik weg. Ik hoop dat haar stage haar goed zal bevallen. Ik hoop ook dat het loketwerk haar niet al te veel zal afstompen en chagrijnig maken, en dat haar lieve lach nog heel veel mensen een mooie dag zal bezorgen.

Ik loop Kensington Gardens in. Het mooie weer is weer voorbij, maar het gras ruikt nog heerlijk groen. Plotseling sta ik oog in oog met het beeld van Peter Pan. Forever young... Dromend wandel ik verder.

Wednesday 14 May 2008

Een vlinder

I.

Dit keer ga ik open kaart met u spelen.

Er is een natuurlijke discrepantie tussen de verhalen die we aan anderen vertellen, en de verhalen die we aan ons zelf vertellen.

Elk verhaal dat we aan anderen vertellen is een selectie. Zo vertel ik u graag over de academische avonturen die ik meemaak. Ook beschrijf ik u met liefde de schoonheid van Londense parken in de lente, van ontwakende fjorden en van sprookjesdorpen. Met religieuze gedachten en ervaringen ben ik evenwel een stuk spaarzamer - een vleugje her en der, vooruit, maar dan vooral tussen de regels. Ook van mijn gevoelens, angsten, dromen en dergelijke, die een zo groot deel uitmaken van het verhaal dat ik mijzelf vertel, vindt u in de verhalen die ik hier aan u vertel slechts vage schaduwen. Ik verzwijg, ik verdoezel en ik vervorm, zoals het een verhalenverteller betaamt.

Dan weet u dat.

Een verhaal wordt niet alleen gevormd door de woorden die gezegd worden. Dat wat ongezegd blijft kan evenzeer van belang zijn. Betekenissen liggen in de ruimte tussen de regels. Want sommige dingen blijven best ongenoemd.

Ik ga u dit keer een uitermate fladderig verhaal vertellen. Het is een verhaal met veel stilte tussen de woorden. Misschien is het meer een gedicht dan een verhaal. Misschien is het slechts een serie losse aforismen. Maar het is gebaseerd op gedachten en ervaringen die mij dierbaar zijn.


II.

Londen koestert zich in mei. Een vlinder fladdert rond met zijn vleugels van papier. Hij wiegt op de bloemenbladeren. Hij zou zomaar kunnen verdrinken.

Kranten en nieuwssites berichten van grootschalig leed, van pijn en dood en honger en angst, van natuurrampen die studeerkamertheodicees omver vegen en eens te meer Gods hemeltergende onmacht aantonen.

We knipperen met onze ogen en kopen nog een ijsje. Weer een vlinder dood.

De indrukwekkende kathedraal van St. Albans baadt in het zonlicht. De zielen van de pelgrims van eeuwen her kijken toe. Romeinse stenen en middeleeuwse heiligen doen hun best groot en trots te zijn.

Een edelman weerhoudt ons ervan een wandeling te maken over zijn weg. Hij geeft een onaangekondigd feestje voor belangrijke mensen, en wil geen wandelaars vandaag. Adel verplicht kennelijk niet. Dit land is nog immer een standenmaatschappij, zo blijkt maar weer.

Het is Pinksteren. Maar de duiven in de stad hebben verminkte voetjes.

Overal zijn schaduwen. Van de geschiedenis, van de godsdienst, van wat ooit was of geloofd werd. In het groot, maar ook in mij. Soms kunnen schaduwen donker zijn.

Het is misschien tijd om uit de schaduwgrot te klimmen, en de gezichten achter de schaduwen te zien. Het is misschien tijd om spoken weg te jagen.


III.

De levensgenieter raakte van top tot teen verlamd. Hij zat gevangen in een duikerklok. Het enige dat hij kon bewegen was zijn linkerooglid. Daarmee communiceerde hij, daarmee vertelde hij zijn verhaal. Le scaphandre et le papillon, zo noemde hij het.

Hij reisde de hele wereld af, hij skiede door poedersneeuw en at in dure restaurants en sliep met mooie vrouwen en zag vlinders geboren worden. Hij leerde de onbegrensde scheppingskracht van de verbeelding kennen. En wij met hem.

Hij zag zijn kinderen spelen op het strand, en hoorde hoe ze hem liedjes zongen. Hij voelde die ontzagwekkende, keeldichtknijpende mix van liefde, dankbaarheid en verdriet.

Hij knipperde zijn verhaal aaneen, terwijl zijn geest leerde vrij te zijn.

Leven is onbeschrijflijk fragiel, en van een onbeschrijflijke schoonheid.

Dat af en toe eventjes te mogen delen.


IV.

Aan de oever van de Theems maakt iemand hele grote zeepbellen. Ze breken het licht in prachtige stukjes. Steeds weer worden er bellen geboren, en steeds gaan ze weer kapot.

Iemand doet een poging de stukjes licht in zijn telelens te vangen. Hij wil de tijd stopzetten.

Dat is nu, op dit moment. En ploep, de zeepbel is kapot, het moment is voorbij.

De dood van de zeepbel komt voor de fotograaf te snel. Maar de herinnering aan de stukjes licht leeft in het nieuwe moment, in mij, hier en nu.

Het is een hier en nu dat al het andere mogelijk maakt en omvat. Een zeepbel die de tijd omarmt.


V.

Het grootste probleem waar de natuurkunde mee worstelt is de fundamentele onverenigbaarheid van het allergrootste met het allerkleinste. De modellen zijn met geen mogelijkheid in elkaar te schuiven.

God is onmachtig en klein. Schoonheid en liefde daarentegen zijn grote, enge woorden. Dat lijkt evenzeer onverenigbaar.

Maar juist in de kleinste dingen worden de grote woorden echt. In een vlinder of een zeepbel of een traan of een stapel pannenkoeken of een liedje. Of in het gezicht van de ander, dat je herinnert aan wie je ook al weer bent.

God is een vlinder, een pannenkoek, jouw gezicht met zijn lachende ogen. God is daar waar het kleinste het grootste ontmoet. Precies op die plek.

Het grootste is onmachtig, want het bestaat bij gratie van het kleinste. Wij hebben de keuze: toelaten of afwijzen, scheppen of doden, liefhebben of vrezen. Het gezicht van de ander stelt ons voor die keuze.

Het is een keuze in het klein, maar daarmee o zo groot. Geen big bang zo groot als een vlinder die uit zijn cocon kruipt.

Niet alles hoeft in woorden gevangen te worden. Zo ook die vlinder niet.

Het was misschien toch wel echt Pinksteren. Wat een mooie zeepbellen.


(Met dank aan Lennaert Nijgh, Plato, Jean-Dominique Bauby, Dôgen, de dame die op de Southbank bellen stond te blazen, Fynn/Anna en Emmanuel Levinas.)

Wednesday 7 May 2008

Mei

De nieuwe maand begon in mineur. Op de dag van de arbeid werd een van de beste burgemeesters uit de geschiedenis van Londen weggestemd, om plaats te maken voor een rechtse populist met de bestuurlijke ervaring van een kikkervis, die de stad wil omvormen tot een kleine politiestaat. Als burger van de EU mocht ik ook stemmen, maar als altijd wist mijn stem het tij niet keren. Verkiezingen verlopen meestal teleurstellend, is mijn ervaring. Wat dat betreft is Londen geen uitzondering.

Maar ik zal u niet verder vermoeien met politieke overpeinzingen. De nieuwe maand bracht ook veel moois, waarop hier de aandacht gevestigd mag worden. Zo lieten de weergoden zich van hun beste kant zien. Zoete zomerdagen overspoelden de stad. Korte broeken, zomerjurkjes en teenslippers werden tevoorschijn getoverd. Parken en plantsoenen vulden zich met doezelende, lezende, drinkende, studerende, vrijende en mijmerende mensen. Een lichte ongerichtheid en een ongerichte lichtheid maakten zich van de stad meester. De zon maakte ons dronken. Ik kocht steeds flesjes ijsthee.

April werd begraven. Nog nooit beleefde ik een zo drukke maand. Strenge deadlines dwongen me tot intensieve, nachtenlange schrijfsessies, niet zelden van mystieke aard. Ik deconstrueerde de mythe van de Japanse liefde voor de natuur, en schreef een tienduizend woorden tellend artikel over nationalisme, religie en identiteitsvorming. Ik verdiepte mij in de wondere wereld van de gender studies, en keek naar verschillende theoretische modellen aan de hand waarvan men gepoogd heeft de macht van vrouwen in traditionele Okinawaanse religie te duiden. Ik interpreteerde de vroege filosofie van Nishida aan de hand van de ethiek van Levinas, en beschreef hoe de boeddhistische ontkenning van de ontkenning ingezet zou kunnen worden om de ervaring van absolute alteriteit tegelijkertijd te bevestigen als te overstijgen. Ik schreef een onderzoeksvoorstel, dat momenteel in Oslo gelezen wordt door mevrouwen en meneren die over mijn toekomst gaan beslissen. Gedachten die geen plaats konden vinden in mijn essays, zoals mijn bevindingen met betrekking tot het etnische nationalisme dat mijn vaderland overspoeld heeft, werden tussen de bedrijven door losgelaten op Iwatabi. Nog nooit schreef ik in zo korte tijd zoveel. Tot overmaat van ramp moest ik naast het schrijven van essays ook nog eens een lezing en een tweetal presentaties verzorgen.

April was, kortom, een prachtmaand - vol van leven, vol van gedachten, vol van woorden, vol van hoop. Maar ik was toch wel opgelucht toen ze achter de rug was, en ik weer eens uit kon ademen.

Ik mag mij deze maand verheugen in het gezelschap van meerdere Nederlandse bezoeksters. Mijn voormalige toekomstige schoonzusje was de eerste; zij was het afgelopen weekeinde bij mij te gast. De gelegenheid werd aangegrepen voor een paar ouderwets gezellige mahjongavondjes. Voor wie het niet weet (arme u!): mahjong is een prachtig, oeroud Chinees spel, dat gespeeld wordt door vier spelers, en dat met zijn machtige draken, magische windrichtingen en onvoorspelbare wendingen nooit nalaat tot de verbeelding te spreken en te verrassen. Tot mijn grote vreugde waren mijn favoriete Italiaanse huisgenoot en zijn vriendin binnen de kortste keren in de ban van dit prachtige spel, zodat we er gevieren van konden genieten.

We hadden een heerlijk weekeinde. We wandelden langs Londens mooiste kanaal naar Little Venice, waar een woonbotenfestival gaande was. Overal wapperden vrolijke vlaggetjes. We bezochten King Lear in het Globe openluchttheater. We zagen dinosaurusbotten en opgezette walvissen in het Natural History Museum. Een stoere Glyptodon met een machtig schild, een hele zachte buik en krullende witte snorharen wandelde mijn leven binnen (kleine Tatou was zo gelukkig toen zij haar opa Don zag!). We werden besproeid met dure luchtjes in Harrods, we lagen in de bloemenzee van het St. James Park, en we dronken Australische chardonnay in de schaduw van de London Eye. Het leek wel zomer.

Het is een vreemde gewaarwording, om na weken van continue inspanning en concentratie plotseling even geen grote verplichtingen meer te hebben. Natuurlijk, ik moet een scriptie schrijven, maar daarvoor heb ik nog vier maanden de tijd. Overigens zou mijn prachtplan nog wel eens in het water kunnen vallen: de obscure vooroorlogse zionistisch-christelijke Japanse teksten die ik nodig heb groeien nou niet direct aan de Londense bomen. Nu zou dit geen probleem hoeven te zijn, ware het niet dat meerdere Japanse bibliotheken om wat voor reden dan ook geweigerd hebben hun exemplaren via het interbibliothecaire leensysteem uit te lenen. In het ergste geval betekent dit dat ik mijn scriptieplan moet omgooien. Hoe dan ook kan ik de komende weken nog niet zo gek veel doen.

Ik slenter in mijn eentje door de stad, op zoek naar een Volkskrant om mij gezelschap te houden in het park. Tevergeefs, vandaag. Daar is de rivieroever weer. De trommelgroep trommelt, de jongleur jongleert, de breakdancers breakdancen. Drommen toeristen genieten van de zon, de straatartiesten, de stad en elkaar. Ik zit in het gras, kijk om me heen, blader wat door wandelgidsen. Ik realiseer me dat ik deze zomer niet hier zal blijven. Het lijkt erop dat ik weer een nomade zal worden. Dat betekent dat mijn verblijf in Londen over een schrikbarend korte tijd al weer voorbij zal zijn. Ik vraag me af wat er om de hoek ligt.

Dit verhaal heeft kop noch staart, zie ik. De rode draad is verloren gegaan tussen de regels. Het zij zo.

Wat een heerlijk zonnetje.